ruilverkaveling in grondwettelijken zin onteigening wat hij echter
niet toegeeft de bepaling der schadeloosstelling, d.i. feitelijk
het eenige punt, waaromtrent de belanghebbende bij de Rechtbank
in verzet kan komen, niettemin kan geschieden door eenig
administratief college, omdat: «onteigening is een instituut van
publiek recht en dus beslechting van daaruit voortspruitende ge
schillen langs administratieven weg door de Grondwet niet wordt
uitgesloten,» m. a. w. in een onteigeningsgeding treedt de eischende
(onteigenende) partij op als vertegenwoordigster van het Staatsgezag
ter bevordering van het openbaar belang en dan behoeft de
berechting niet noodzakelijk zooals bij een geding tusschen
particulieren het geval is te geschieden door den burgerlijken
rechter. Na aldus te hebben aangetoond, dat z.i. de inmenging
van den burgerlijken rechter in ruilverkavelingszaken niet nood
zakelijk is, vraagt hij of het niettemin venschelijk is de advocaten
er in te halen. Dat deze vraag door hem ontkennend wordt
beantwoord, zal geen onzer lezers verwonderen.
In dit stadium is het meeningsverschil gebleven.
Ue Commissie hoezeer ook bekoord door een eenvoudige
regeling als de heer Boer wilde geloofde, dat een regeling
buiten de Onteigenïngswetgeving om, geen genade zou vinden in
de oogen van de Nederlandsche Volksvertegenwoordiging en
achtte reeds daarom bij voorbaat een voorstel in dien zin ten
doode opgeschreven; de heer Boer houdt een inmenging van
advocaten zoo bedenkelijk, dat hij met de mogelijkheid van dat
gevaar voor oogen, het wetsontwerp een doodgeboren kindje noemt.
Mede door dit geschil is het vraagpunt der onteigening zoover
naar voren gebracht, dat het een donkere slagschaduw werpt op
den zoo verdienstelijken arbeid, waarvan het ontwerp getuigt.
Zulks is te meer te betreuren, omdat de geschillen, waarvoor de
tusschenkomst van de Rechtbank kan worden ingeroepen, van
zoo ondergeschikt belang zijn. Aan het door Gedeputeerde Staten
goedgekeurde plan der ruilverkaveling kan door die bemiddeling
niets worden veranderd; 't gaat alleen over iets meer of iets minder
van een kleine verrekening in geld, voor welker vaststelling
rechters en advocaten zoo goed als in den blinde tasten, omdat
zij die bedragen moeten vinden door vergelijking van de waarde,
die de ingebrachte grond voor den klager vertegenwoordigde,
met die, welke het hem toebedeelde terrein voor hem zal hebben.
2 27