Het wekt onze verwondering, dat de Commissie, die blijkens haar
vrees voor conflict met ons onteigeningsinstituut kennelijk weet,
hoe traag de juridische leerstellingen zich aanpassen aan de eischen
der moderne samenleving, niet geaarzeld heeft de privilegiën van
een instelling als die van ons hypotheekrecht aan te tasten.
Tot tweemaal toe wordt dit recht teruggedrongen door vorderingen,
die het wetsontwerp ten laste van in een ruilverkaveling begrepen
grond wil brengen. Indien namelijk bij onteigening de Rechtbank
aan de gronden, die aan een eigenaar bij 't goedgekeurde plan van
ruilverkaveling zijn toebedeeld, hoogere waarde toekent dan aan die,
welke hij moet afstaan, wordt hij veroordeeld aan de plaatselijke
commissie die als boven werd gezegd (zie pag. 224) de ont
eigenende partij is het verschil in geld te betalen. Voor deze
vordering krijgt de plaatselijke commissie (krachtens nieuw art. 107
van de Onteigeningswet) voorrecht op de aan dien eigenaar toe
bedeelde gronden, gaande boven hypotheek. Tusschen deze vor
dering en de hypotheek wordt dan (bij art. 61nog gerangschikt
een voorrecht aan den Staat toegekend voor den omslag van
door hem voorgeschoten ruilverkavelingskosten (zie pag. 224).
Naar 't schijnt bevat hier en daar het wetsontwerp enkele
constructieve onvolkomenheden of onduidelijkheden, 't Is mogelijk
nog niet de tijd reeds daarop de aandacht te vestigen, toch willen
we een enkele aanwijzen.
Artt. 4 en 5 noemen de zaken die voorwaardelijk of onvoor
waardelijk niet in ruilverkaveling begrepen kunnen worden. Onder
de onvoorwaardelijk uitgeslotene zijn ook genoemd: «waterloopen,
voor zoover daarvan ten dienste van een bedrijf of onderneming ge
bruik wordt gemaakt». Toch laat het zich zeer goed denken, dat de
ruilverkaveling werd gebaat door een verandering van den water
loop, waartegen het bedrijf of de onderneming zich niet zou verzetten.
Alinea 1 van art. 21 stelt de dadelijke benoeming van de leden
eener mogelijk te formeeren plaatselijke commissie, tot imperatief
voorschrift aan de vergadering bedoeld in de boven aangehaalde
gedeelten van art. 17 a 20. Niettemin leert al. 2 van art. 21,
dat de Voorzitter de benoeming doet als door de vergadering
niet tot een benoeming wordt overgegaan.
Bij art. 45, voorschrijvende dat de plaatselijke commissie het
plan van ruilverkaveling in overeenstemming brengt met de
22Q