250
De tusschenstelling van het steunstuk vervangt de bewegelijke
centreerplaat van het statief. De centrische opstelling van het
instrument op het gecentreerde, daarna vastgeklemde steunstuk
geschiedt op eene wijze, die varieert met de inrichting van het
steunstuk. Men onderscheidt;
i. Een drie-ar migonderhoeken van 120° straal sgewijsp-^p-fe//!/
steunstuk (fig. 10 pag. 243); het middelpunt wordt desgewenscht
aangegeven door een dekseltje met sectorvormige opening, die het
koord van een schietlood doorlaat. Ter vaststelling na centreering
heeft het steunstuk op eiken arm eene gepunte schroef, die, aan
vankelijk hooggesteld, wordt neergedraaid en in het hout van den
statiefkop gedrukt. De gleuven maken het mogelijk, instrumenten
met drievoeten van verschillende grootte te ontvangen.
2a. Een steunstuk (fig. 9, pag. 243) met in het midden eene
naar onder reikende visierhuls, die met vleugelmoer en tusschen-
schijf tegen den onderkant van den statiefkop wordt vastgeklemd.
Het centrisch opstellen van een instrument geschiedt volgens de
Freiburg er opstellingsmethode-, het boveneinde van genoemde
2b. Voor 'het geval de Freiburger opstelling niet wordt toe
gepast, bezigt men de centreerstift der alhidade, die gebracht
wordt juist boven het centrisch kruispunt, dat is aangebracht op
een cilindervormig' dekseltje, nauwkeurig passend op het einde
der bovengenoemde huls.
j. Tiet steunstuk is tweedeelig (fig. 19); de onderste schijf
neemt de drie van halfbolvormige knoppen voorziene stelschroeven
op in radiaal-langwerpige uithollingen, terwijl eene over dit onder
deel centrisch draaibare veerende metalen plaat in hare gleuven
de stelschroeven vangt en neerdrukt. De vastklemming van het
steunstuk geschiedt door eene breede daarin aangrijpende moer,
huls is nauwkeurig cilinder
vormig hol en dient om daarin
zonder speling of klemming
passende een bolschijfvormige
knop te ontvangen, die het
centrisch uiteinde uitmaakt van
den alhidadetap van het in
strument. Deze wijze van op
stelling (fig. 18) is schematisch
in fig. 9 (pag. 243) aangeduid.
Fig. 18.