2ÓI
lang zijn, de middelbare fout in c of mc o.i meter bedraagt en
niA ms i' of in deelen van den straal 0.000291 meter, dan
verkrijgen wij door substitutie:
M6 jo.oi V3 (0.0291)2+ 4/3 (0.0291)2)
jo.oi 5/3 (0.0291)2) (0.01 0.001411) 0.107.
De term 0.01, die afhangt van de fout in het meten van c,
heeft hierbij den meesten invloed. Willen we dus Mj, kleiner
maken, dan zullen we den term 0.01 kleiner moeten maken;
d.w.z. de zijde c zullen we met meer nauwkeurigheid meten.
Stellen we daartoe mc=o.oi meter, dan wordt:
Mb (0.0001 0.001411) 0.039
waardoor de middelbare fout kleiner is geworden, maar nu is
tevens de term 0.001411 het grootst geworden, en daar deze term
ontstaat uit de fouten in de hoekmeting, zoo zou het weinig baten,
indien we c nog nauwkeuriger gingen meten, en dus mc nog
kleiner zouden maken.
Stellen we bijv. mc =0.001, dan meet men op één millimeter
nauwkeurig, en dan wordt:
Mb (0.000001 0.00141)
Mb 0.001412 0.037.
Het verschil met de vorige Mb blijkt gering, waaruit we zien,
dat het geene betere uitkomst zou geven, wanneer we de zijde
c tot op één millimeter nauwkeurig zouden meten.
Willen we dus Mb nog kleiner maken, dan zouden we nu de
hoeken nauwkeuriger moeten meten.
Door middel van soortgelijke beschouwingen kan in het alge
meen uit de formule voor M2 worden afgeleid, op welke wijze
men in ieder bijzonder geval de meting moet inrichten en uit
voeren, om de uitkomst zoo nauwkeurig mogelijk te doen zijn.
Als tweede voorbeeld willen wij het meten van een veelhoek,
of eene gebroken lijn beschouwen. Die opmeting kan geschieden
met de boussole of met den theodoliet; en voor beide instrumenten
zullen we in het volgende de fouten- onderzoeken.
Hebben we de gebroken lijn O P (die wij gemakshalve zeer
gestrekt hebben verondersteld; verg. Fig. XIX) met de boussole