FicrXIX
opgenomen, dan kennen we de hoeken, welke de zijden van den
veelhoek vormen met de vaste richting O N, door de magneet
naald aangegeven. De azimuthen der zijden zijn ons dus door
meting bekend, doch daar we nooit absoluut nauwkeurig meten,
zal in elk azimuth eene fout zijn; de resulteerende fout zal
zich doen gevoelen in de ligging van P ten opzichte van O,
wanneer we na de meting den veelhoek in kaart brengen. Noemen
we nu xy de fout, die bij den eersten hoek N O Oy gemaakt is,
en nemen we dan aan, dat de overige hoekmetingen absoluut
nauwkeurig zijn verricht, dan zal bij het construeeren van den
veelhoek het punt Oy niet op zijn juiste plaats komen, maar in
F.«-XX
Oy' (Fig. XX), zoodat, als a de lengte is van ieder der zijden
van den veelhoek, (welken wij gelijkzijdig zullen veronderstellen)
de fout in de ligging bedraagt
Daar we nu verondersteld hebben, dat de overige azimuthen
zonder fout gemeten zijn, zoo zal men bij de verdere constructie
een veelhoek verkrijgen, die evenwijdig loopt aan den juisten
veelhoek. De hoekpunten van den geconstrueerden veelhoek zijn
dus steeds op een afstand axy van de hoekpunten van den juisten
veelhoek verwijderd, en de fout axx heeft zich onveranderd tot
aan 't eindpunt P voortgeplant.
De veronderstelling van eene volkomen nauwkeurige meting
der overige azimuthen kan evenwel nooit juist zijn, zoodat wij
ook den invloed moeten nagaan, welke de overige fouten op de
ligging van P hebben.
Stellen we daarom de fout in de tweede hoekmeting en
gaan we weder tot de constructie over, dan kunnen wij .wegens de
2Ö2
Oy Oy' aXy.