(ïW Veronderstellen we verder, dat er bij de s fouten, die we samenstellen, x fouten gelijk zijn aan -)- m en (3 fouten gelijk aan m, zoodat x -j— (3 .f waarbij we s zeer groot nemen. De resultante X zal dan zijn: X= x m) (3 m) {<x (3) m. De beide hierin voorkomende veranderlijken cc en (3 zijn niet onafhankelijk van elkander, daar ze door de betrekking: x A- (3 s verbonden zijn. Willen we dus alleen als veranderlijke behouden, dan heeft men X={2 x j) m. Uit deze uitdrukking voor X kan afgeleid worden, dat X niet alle opeenvolgende waarden kan hebben; m. a. w. dat X niet eene continue grootheid is. Immers indien men twee opeenvolgende waarden van neemt, dan moeten deze één eenheid verschillen, omdat x het aantal fouten -f~ m voorstelt. Beschouwen we nu twee zulke opeenvolgende waarden, bijv. en x -f- dan is voor de eerste waarde: X— (2 x s) ?n en voor de tweede waarde: Af j2 (x Jl m' Door het verschil van deze waarden voor X te nemen, vindt men de verandering, die X telkens ondergaat. Dat verschil is 2 m, waaruit men ziet, dat X telkens met de waarde 2 m op klimt en dus niet alle waarden doorloopen kan. Daar m evenwel tot nul nadert, is ook 2 m als eene zeer kleine grootheid te be schouwen; wij zullen die daarom door dX voorstellen. Maken we nu de waarschijnlijkheid IVx op, van het voorkomen der fout A', dan hebben wij daartoe te berekenen de waarschijnlijkheid, dat er bij .r fouten of oorzaken, x maal -f- m en <3 maal m voor komen. Herinneren we ons de theorema's der herhaalde proeven en van Bernouilli. Wij vonden (bladz. 107, jrg. 1908) voor de waarschijnlijkheid, dat het verschijnsel A bij j proeven x maal zal voorkomen de uitdrukking: 268

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 270