Wij verkrijgen zoo F(X) in de gedaante, waaronder zij ge woonlijk voorkomt: X- F(X) e 2m M 1/2 t welke in overeenstemming is met den voorloopig aangegeven vorm F(X) ce-h"-x\ wanneer wij stellen: li2 en c 2 M2 M V 2 t: In bovenstaand betoog werd ondersteld, dat .9 oneindig was in werkelijkheid zal j altijd eene eindige waarde behouden, zoodat de gevonden wet voor de waarnemingsfouten niet volkomen juist gevolgd zal worden, maar slechts bij benadering. Construeert men de kromme, voorgesteld door y F (X), dan zal, gelijk wij reeds opmerkten, deze kromme aan beide zijden van de U-as asymptotisch tot de X-as naderen, of, wat het zelfde is, de X-as raken in punten, waarvoor X coWel beschouwd heeft eene oneindige waarde der fout geene be- teekenis, want de fout kan in werkelijkheid zekere vrij enge grenzen niet overschrijden. Men ziet echter duidelijk in, dat J^(X) bij eenigszins groote waarden van X zóó klein wordt, dat men geene merkbare onjuistheid begaat, indien men die grenzen van X overschrijdt of daarvoor aanneemt -(-00 of 00 zooals we reeds deden om de constante C te bepalen. Uit de beschouwing van F(X) e 2Ml M I/2 x ziet men nog, dat, als aan X twee gelijke waarden maar van verschillend teeken worden gegeven, F Xonveranderd blijft, hetgeen volgt uit de omstandigheid, dat de fout symmetrisch is. Ook is uit de enkele beschouwing van den vorm gemakkelijk te zien, dat F(X) voor X 0 een maximum bereikt; de exponent zal steeds negatief zijn, hetzij men aan X eene positieve of nega tieve waarde toekent. ^(X) zal dus zoo groot mogelijk zijn, indien X zoo klein mogelijk is, d. i. indien X gelijk wordt aan nul. 272 X- t> 2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 274