289
lijksche periodieke verhooging wordt vervangen door eene driejaarlijksche,
komt ook den ondergeteekende wenschelijk voor.
Van zijn voornemen om de daarvoor benoodigde gelden voor 1910
ongeveer 25 000 bedragende op de begrooting te brengen heeft hij
afgezien, uitsluitend omdat eene verhooging der Staatsuitgaven met voormeld
bedrag naar zijne meening thans, met het oog op den stand van 's lands
financiën, niet gerechtvaardigd zou zijn.
Er bestaat alzoo geenerlei verband tusschen den inhoud van het inge
komen rapport der bij de resolutie van 24 April 1909 N°. 43 (Reg.)
benoemde commissie en het niet uittrekken van gelden op deze begrooting
voor die salarisverbetering.
Beraadslaging.
De heer Heemskerk: Mijnheer de Voorzitter! Intusschen
wensch ik mij nog even te veroorloven te wijzen op de groote urgentie
van den inkoop voor pensioen in zijdelingschen Staatsdienst.
Het geldt hier door het nog steeds uitgebleven zijn eener wettelijke
regeling, geen formeel recht. Maar het geldt wel een zedelijk recht, niet
een gunst voor de betrokken ambtenaren.
Het zijn namelijk zoodanige ambtenaren en beambten die men vroeger
liet kiezen en benoemen en bezoldigen door hoogere ambtenaren, maar
waarvan men secjprt tot de overtuiging kwam, dat zij rechtstreeks door
of namens den Koning moesten benoemd worden. Hun jongere collega's
nu, zijn onmiddellijk of na zekeren proeftijd, ambtenaar geworden in den
zin der Pensioenwet. De ouderen daarentegen, die vroeger hetzelfde
werk meestal tegen geringer bezoldiging verrichtten, kunnen thans slechts
voor pensioen doen gelden hun diensttijd sinds zij tot ambtenaar benoemd
werden. Tijdens vroegere dienstjaren was het hun misschien onmogelijk,
zeker zeer moeilijk, voor levensverzekering te zorgen. En voor zoover
toenmaals reeds sprake was van een toekomst waarin zij ambtenaar
zouden worden, kwam daar nog bij, dat de prikkel om voor levensver
zekering te zorgen voor hen ontbrak, aangezien zij steeds in de verwachting
leefden voor pensioen te zullen moeten storten. Toen dan eindelijk die
tijd kwam, dat zij ambtenaar werden, mochten zij wel gelijk met anderen
storten voor hun pensioen, maar met het uitzicht, dat dit pensioen zou
worden berekend naar een geringer aantal dienstjaren. Het komt mij
dan ook voor, dat deze rubriek van ambtenaren beslist een recht heeft
die zijdelingsche diensten te mogen inkoopen.
Maar ook in het belang van den dienst en dus van den Staat, is deze
regeling urgent, omdat langzamerhand sommige dezer ambtenaren zoo
oud zijn geworden, dat zij eigenlijk moesten gepensionneerd worden. Zij