290 werken nog vol ijver, maar niet meer met de oude werkkracht; er is niets bepaalds op ze aan te merken, maar de fijne puntjes gaan er af. Men kan ze niet wel tegen hun wil ontslag geven met het onbillijke lage pensioen, dat de wet ze thans toekent, en zij trachten nog in dienst te blijven om nog van de komende regeling te profiteeren, ofschoon dat in dienst blijven niet meer gewenscht is voor den Staat noch voor hun eigen gezondheid. Mijnheer de Voorzitter! Ik vertrouw dat de Minister deze urgentie ook inziet, blijkens zijn eigen mededeelingen in de Memorie van antwoord, en dit te meer, nu hij in de laatste alinea van 23, mijns inziens te recht, verwerpt het denkbeeld van die enkele leden dezer Vergadering, die uitbreiding willen geven aan het stelsel van toekenning van gratificatiën. Met Zijne Excellentie acht ik dit soort gratificatiën hoogst bedenkelijk, maar nu dit correctief wordt afgekeurd, is de regeling zelve des te meer urgent. Mijnheer de Voorzitter! In 25 zegt de Minister toe, dat hij bereid is te overwegen of uitbetaling van pensioenen door middel van postwissels toepassing kan vinden. Mag ik Zijn Excellentie vragen of hij te dezer zake in overleg met zijn ambtgenoot van Waterstaat wil treden, of niet aan betaalmeesters de be- voegheid kan gegeven worden 0111 desverlangd pensioenen betaalbaar te stellen, niet alleen, zooals thans, bij ontvangers der directe belastingen, maar ook bij postkantoren. Al zou dit slechts geoorloofd zijn bij pen sioenen tot aan een zeker maximum, bij voorbeeld tot 75 per kwartaal (de ongezegelde attestatiën de vita dus), dan zou dit baat geven aan vele gepensionneerden, die nu gedwongen zijn óf lang op hun pensioen te wachten, óf onkosten te maken, óf uren te loopen. Ik hoop dat de Ministers van Financiën en Waterstaat op dit denkbeeld willen ingaan. Mijnheer de Voorzitter! In 28 van het Voorloopig Verslag is de vraag gesteld of niet kan worden overwogen om den maximum-grondslag voor de berekening der weduwen- en weezenpensioenen te verhoogen van 2400 op 4000. Op dit punt geeft de Minister een zeer ongunstig antwoord. Ik zal even die acht regels uit de Memorie van Antwoord voorlezen: „Met dit denkbeeld, om alleen de pensioenen der weduwen van ambte naren met een pensioengrondslag van meer dan 2400 te verhoogen, zou de ondergeteekende zich niet kunnen vereenigen. Wanneer er een saldo ter beschikking zal blijken te zijn, zal dit te danken zijn ook aan de bijdragen der ambtenaren met pensioengrondslag beneden genoemd bedrag, en zou het dus niet billijk zijn eventueel alleen aan de weduwen der hoogere gesalarieerden een ruimere uitkeering te geven".

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 294