292
voor 4,24 X I7)i° pet. of 70,794 pet. van het toenmalig weduwenpensioen
naar '/4 van den pensioensgrondslag en dit pensioen had dus feitelijk een
waarde van 7,06 pet.
Maar, Mijnheer de Voorzitter, sedert zijn de pensioenen der weduwen
en weezen verhoogd met 15 pet. en dus thans is naar die gegevens de
waarde der pensioenen gelijk aan een korting van 1,15 X 7436 pct-=
8,119 Pct-
Hoe wil nu een eventueel batig saldo te danken zijn aan de korting
van 5 pct. Integendeel, indien er nog ooit een batig saldo zal zijn, dan
zal dat te danken zijn aan het grondkapitaal en dit werd bijeengebracht
door de ambtenaren die vóór 1 Januari 1891 in dienst traden, en wel
hoofdzakelijk door diegenen onder hen, die het langst in dienst waren.
Natuurlijk onder diegenen onder hen, die het langst in dienst waren, zijn,
naar verhouding, de meeste ambtenaren met hoogeren pensioensgrondslag.
En bovendien zijn ook onder de thans nog in dienst zijnde ambtenaren
van vóór 1891 naar verhouding de meeste van boven f 2400. Daarbij
zou ik niet wenschen, dat op het voetspoor van de berekeningen bij de
Tweede Wetenschappelijke balans dit hoogere pensioen tegen 6 pct.
korting werd geschonken, maar tegen 8 pct., wat meer nabij de waarde komt.
Mijnheer de Voorzitter, ik zal thans niet van Zijn Excellentie een
beslissend antwoord in deze vragen. Hoe eenvoudig de becijfering ook
is, die ik gaf, men moet die rustig met de bronnen vergelijken en na
rekenen.
Mijn doel is in de eerste plaats, dat de bewuste zinsnede in de Memorie
van Antwoord niet voor goed alle kans op deze gewenschte verbetering
zou afsnijden. Men zal zich nu nimmer op deze zinsnede kunnen be
roepen zonder te trachten mijn bestrijding te weerleggen.
En in de tweede plaats wilde ik den Minister vragen of hij bereid is
bij het samenstellen van de a. s. Vierde Wetenschadpelijke balans een
berekening te vragen hoeveel zou kosten een verhooging van het maximum
pensioensgrondslag van f 2400 op f 4000 tegen een korting van 8 pct. op
den pensioensgrondslag boven 2400 tot aan 4000.
Mijnheer de Voorzitter, veel hoop intusschen heb ik niet op batige saldi
van het fonds sinds de pensioenen op 23/80 zijn gebracht en de onder
wijzers zijn ingelijfd. Dit waren twee maatregelen die ik zeer heb toe
gejuicht, maar de gift der 4 000 000 die het Rijk nog te goed had en
aan het fonds overliet, was daartegenover te gering, naar de Derde Weten
schappelijke balans wel doet vermoeden. Het komt mij dan ook voor,
dat in de toekomst hooger kortingen zullen moeten geheven worden van
nieuw te benoemen ambtenaren en vooraf zou ik wenschen, dat de
weduwen en weezen van ambtenaren met hoogeren pensioensgrondslag
tegen de rationeele 8 pct. korting aan hoogere pensioenen werden geholpen.