293
De heer Kolkman, Minister van Financien: Mijnheer de Voorzitter!
De inkoop van pensioen voor zijdelingsche diensten.
Ik heb alle hoop dat binnen zeer korten tijd een desbetreffend wets
ontwerp het Departement zal verlaten, het is in zoo gevorderden staat,
dat het op het oogenblik ongeveer geheel klaar is, het zal, als enkele
dagen zullen verloopen zijn uit mijn handen gaan om den verderen weg
te bewandelen, die noodig is.
Ook zal ik met den Minister van Waterstaat overleggen of de pensioenen
ook betaalbaar kunnen worden gesteld ten postkantore. Oppervlakkig
lijkt het mij toe, dat de identiteit van de betrokken personen die hun
pensioen komen halen, op zonderlinge wijze zal moeten worden vastgesteld.
De ontvanger en de betaalmeester weten wel met wie zij te doen hebben,
maar ik denk, dat er wel bezwaren aan verbonden zullen zijn wanneer
op het postkantoor de eerste de beste met een papier komt om pensioen
te vragen. In elk geval, ik zal het overleggen.
Dan de grondslagen voor vergroot weduwenpensioen.
De geachte afgevaardigde heeft verschillende cijfers en percentages voor
gelezen, die men natuurlijk, zoo hoorende, onmogelijk kan volgen en
zeker niet controleeren dit laatste zal natuurlijk wel niet noodig zijn,
aangezien zij van de zijde van een zoo competent persoon komen, maar
ik wil het voor mijn geruststelling gaarne doen. Daarom moet ik voor
het oogenblik volstaan met te zeggen, dat ik zal nalezen wat de geachte
afgevaardigde daaromtrent te berde heeft gebracht, maar dat ik in elk
geval bereid ben de door hem gestelde vragen onder de aandacht te
brengen wanneer aan een wetenschappelijke balans van het volgend jaar
de hand zal worden geslagen.
De Voorzitter: De heer Limburg heeft mij gevraagd bij onderart. 21
eveneens te mogen bespreken de traktementen van de landmeters (onder-
art. 38). Ik zie daarin geen bezwaar, en stel voor de behandeling der
beide onderartikelen te gelijker tijd te houden.
Daartoe wordt besloten.
De heer Limburg:nu heb ik, met uw verlof,
Mijnheer de Voorzitter, tevens nog een woord te zeggen naar aanleiding
van art. 38, betreffende de positie der landmeters. Dezen vragen, zooals
den Minister bekend is en zooals hij ook wel geneigd is toe te stemmen,
dat zij zullen krijgen een driejaarlijksche periodieke verhooging, in plaats
van een vierjaarlijksche. Dat dit een billijke eisch is, wordt in de Memorie
van Antwoord grif toegegeven. De Minister zegt alleen, dat het zou kosten
25000, en, met het oog op den toestand van 's lands financiën, kon hij die
f 25 000 niet op de begrooting brengen. Daaruit blijkt en dit wensch