4i
met de 600 hectaren in Schoort geschied is, zonder de resultaten van die
proef af te wachten.
Tiendafkoop.
Art. 47. Men achtte het wenschelijk, dat door de tiendcommissie in
de verschillende provinciën bij de schatting van het bedrag der afkoop-
prijzen der slapende tienden één zelfde systeem worde toegepast. Overleg
tusschen de verschillende commissiën zal daartoe noodig zijn. Gaarne zou
men den Minister in overweging willen geven, dat overleg te bevorderen.
Memorie van Antwoord.
Algemeene beschouwingen.
7. a. Salarissen van ambtenaren.
Verlenging van den werkduur der ambtenaren, voor zooveel deze daar
voor vatbaar is, moet, naar de meening der Regeering, nimmer wachten
op verbetering van finantieele positie. Immers ieder ambtenaar is gehouden,
zooveel mogelijk te praesteeren. Daartegenover echter rust op den Staat
de plicht zijne ambtenaren naar billijke regelen te bezoldigen. In elk
speciaal geval zal de vereischte gedragslijn zijn te kiezen.
Gegevens omtrent den arbeid en arbeidsduur der departementale
ambtenaren vindt men, afgezien van de door den Minister van Justitie
reeds verstrekte, in de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer
inzake de periodieke traktementsregeling (Gedrukte Stukken 1908/1909
n°. 65). Gelijk uit deze Memorie blijkt, is geenszins aan alle Departementen
dit onderwerp gereglementeerd, wat zijn eigenaardige voordeelen afwerpt.
De Regeering hoopt zich allerminst aan opdrijving van salarissen schuldig
te maken. Alleen waar inderdaad deugdelijke argumenten voor verbetering
van bezoldigingen kunnen worden aangevoerd, meent zij daartoe te
moeten overgaan.
Wat nu in het bijzonder de pensioensbijdragen aangaat, ten deze is
een scherpe splitsing onvermijdelijk. Voor het eigen pensioen bestaat n.l.,
gelijk bekend, geen fonds; de bijdragen worden aan de middelen toe
gevoegd en de pensioen-uitgaven uit de velschillendebegrootingshoofdstukken
gekweten. Hier kan dus van een vermindering met het oog op de
uitkomsten eener wetenschappelijke balans, geen sprake zijn. Afgezien
hiervan zou trouwens voor dergelijke vermindering niet de minste aanleiding
bestaan, aangezien de burgerlijke ambtenaren slechts voor ongeveer '/3
aan eigen pensioen geacht kunnen worden bij te dragen. Wat het
weduwen- en weezenfonds aangaat, toen een belangrijk overschot werd
geconstateerd, heeft men het beschikbare bedrag bij de wet van 5 Juni
1905, Staatsblad n°. 156, bestemd voor verhooging van pensioenen, niet
voor vermindering van bijdragen. De algemeene instemming welke deze
Voorloopig Verslag zie Jaargang XXIV pag. 243.