44
Een paar jaar geleden heb ik hetzelfde onderwerp hier aangeroerd in
dien zin, dat mij het getal werkuren van de ambtenaren op de Ministeries,
in vergelijking met den werktijd van ambtenaren overal elders, veel te
kort voorkwam. Ik heb er toen op gewezen, dat die werktijd hier maar
is 4a 5 uur per dag, en ik meende, dat die werktijd redelijkerwijze
tot 8 uren kon worden verlengd. Hetgeen de Regeering ten aanzien van
dit punt nu zegt, geeft mij steun om nogmaals hierop terug te komen en
hoop voor de toekomst. De Regeering zegt: „Verlenging van den werk-
duur der ambtenaren, voor zooveel deze daarvoor vatbaar is, moet, naar
de meening der Regeering, nimmer wachten op verbetering der financieele
positie. Immersieder ambtenaar is gehouden zooveel mogelijk te praesteeren.
De verbetering van de financieele positie der ambtenaren had ik de
vorige maal, deze zaak besprekende, er ook bij te pas gebracht en nu
ook weder in de afdeelingen heb ik verlenging van werktijd en verbetering
der financieele positie samengevoegd. De Regeering stelt zich echter op
het standpunt, dat die twee zaken afzonderlijk moeten worden gehouden.
Ik ben gaarne bereid in dit opzicht met de Regeering mede te gaan en
mij te vereenigen met de woorden door de Regeering neergeschreven:
„In elk speciaal geval zal de vereischte gedragslijn zijn te kiezen". Hetgeen
de Regeering even te voren zegt: „Immers, ieder ambtenaar is gehouden
zooveel mogelijk te praesteeren", ben ik zoo vrij nog eens duidelijk in
het licht te stellen, omdat, als ik zeg, dat de ambtenaren aan de Ministeries
niet meer dan 4*/2 a 5 uur per dag werken, het wel voor geen tegenspraak
vatbaar zal zijn, wanneer ik dan tevens beweer, „dat die ambtenaren
niet zooveel mogelijk praesteeren". Ik wil dadelijk toegeven, dat men de
ambtenaren wellicht kan onderscheiden in twee categorieën. Ik kan mij
voorstellen dat er ambtenaren zijn die op de bureau's 4'/2 a 5 uur per
dag werken, maar daarbij ook tevens nog in hun huis zich bezighouden
met 's lands zaken, die door hun opleiding als het ware de geschiktheid
hebben gekregen en ook geneigd zijn om tehuis werk te verrichten voor
den Staat. Doch andere ambtenaren, die zulk een opleiding niet hebben
genoten, en bovendien dikwijls geen salaris genieten om alleen of met
hun gezin behoorlijk er van te leven, zullen elders arbeid zoeken en wel
zooveel mogelijk en zoover als hun arbeidstijd op de Ministeries dit slechts
eenigszins toelaat.
Het is mij hierom aangenaam geweest te lezen wat de Regeering ten
aanzien van deze zaak heeft gezegd; ik ben overtuigd, dat zij dan ook
het een of ander zóó zal weten te regelen, dat een 8-uiige werkdag wordt
verkregen en vertrouw, dat, wanneer bij een volgende begrooting ik hierop
weder terugkom, de Regeering zal kunnen wijzen op hetgeen zij te dien
aanzien heeft verricht.
Waar een wil is, daar is een weg. De Regeering toont van goeden