45
wil te zijn, ik ben overtuigd dat zij ook den rechten weg zal vinden.
Het tweede punt dat ik wil bespreken, betreft de quaestie der twee
fondsen waarover in deze gesproken. Bij de behandeling van het wets
ontwerp betreffende het weduwen- en weezenfonds heb ik reeds gevraagd,
of van dat fonds een wetenschappelijke balans werd gemaakt. De
Regeering zegt nu, dat voor het eigen pensioen geen fonds bestaat en de
bijdragen aan de middelen toegevoegd worden, terwijl de pensioens-uitgaven
uit de verschillende begrootingshoofdstukken worden gekweten.
Dit antwoord acht ik niet overtuigend. Of het fonds al of niet kapitaal
heeft, doet mijns inziens niets af tot de vraag, of er een wetenschappelijke
balans kan en moet gemaakt worden. Te dien aanzien verandert niets
of het kapitaal in een brandkast ligt dan wel is opgenomen in 's Rijks financiën.
Nu acht ik die wetenschappelijke balans niet noodig voor mij, noch
voor het Rijk, want zij zou toch wel niet aantoonen, dat te weinig wordt
gestort of te veel wordt uitgekeerd. Ik acht haar evenwel zeer in het
belang van de ambtenaren die maandelijksch hun bijdragen moeten storten,
niet wetende of zij te veel dan wel te weinig betalen. De Regeering
zegt: zij betalen slechts '/s en vindt het weinig, maar dit is een quaestie
van appreciatie. Betaalt men te veel, dan is dit onaangenaam voor het
oogenblik, en betaalt men te weinig, dan wekt het de vrees, dat het fonds
later niet toereikend zal blijken de pensioenen uit te betalen aan hen die
thans storten. Er is dus alle aanleiding de ambtenaren om de 5 jaren
door een wetenschappelijke balans te overtuigen, dat zij niet te veel en
ook niet te min storten.
Ik ben daarom zoo vrij de aandacht der Regeering op dit punt te vestigen.
Ik voor mij vrees niet, dat te weinig wordt gestort; ik ben overtuigd,
dat de ambtenaren te veel betalen, want nog bij de wet van 5 Juni 19°5
is, zonder dat een wetenschappelijke balans de mogelijkheid er van aan
toonde, besloten tot verhooging der pensioenen. Geeft een wetenschappelijke
balans te eeniger tijd aanleiding hiertoe, dan kan óf het pensioen worden
verhoogd óf de storting worden verlaagd.
Pensioenen verhoogt men, als men meent, dat deze niet hoog genoeg
zijn; worden ze hoog genoeg geacht, dan kunnen de stortingen verlaagd.
Ik herhaal hierom mijn verzoek aan de Regeering aan dit punt nog
eens haar aandacht te wijden.
De heer Heemskerk, Minister van Binnenlandsche Zaken: Mijnheer
de Voorziter!
De Regeering nam met erkentelijkheid kennis van de ingenomenheid van
den geachten afgevaardigde uit Groningen, den heer Scholten, omtrent het
geen door haar was opgemerkt ten aanzien van de werktijden der ambtenaren.