47
UIT HET VERSLAG DER'ALGEMEENE REKENKAMER
OVER HET JAAR 1907.
Toelagen aan personeel bij den Pensioenraad voor burgerlijke ambtenaren.
Blijkens het aangeteekende op de artikelen 83 en 84-bis in de Memorie
van Antwoord betreffende hoofdstuk VUB der Staatsbegrooting voor 1907,
had het door den Minister van Financiën ingestelde onderzoek omtrent
het gemotiveerde van de aanvraag om versterking van personeel door den
Pensioenraad voor burgerlijke ambtenaren, de vraag doen rijzen of niet
reeds het tegenwoordige getal ambtenaren te groot was.
Over dit onderwerp werd ook van gedachten gewisseld in de vergadering
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 14 December 1906,
(Handelingen bladz. 10011003).
Toen desniettemin over het vierde kwartaal 1906 in navolging van hetgeen
over vroegere kwartalen was geschied, aan zeven ambtenaren bij den Raad
toelagen waren toegekend ten laste van artikel 81 quater van hoofdstuk VUB
der Staatsbegrooting voor 1906, verzocht de Algemeene Rekenkamer ge
noemden Minister te mogen vernemen of zijn onderzoek reeds zoover
was gevorderd, dat op de door hem gestelde vraag antwoord kon worden
gegeven.
De Minister deelde mede, dat het in de zitting van 14 December 1906
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toegezegde onderzoek was
ingesteld deels door den Pensioenraad zelf, deels door ambtenaren van
zijn Departement. Het rapport der laatstbedoelden, juist ingekomen, was
in overweging. Van den uitslag der overwegingen zou het College te zijner
tijd worden in kennis gesteld. Tot het doen van eene voordracht aan
Hare Majesteit de Koningin tot toekenning van de toelagen aan zeven
ambtenaren bij den Pensioenraad over het 4de kwartaal 1906 was vrijheid
gevonden, omdat aan die ambtenaren bij de begrooting voor 1906 op toelage
voor dat jaar het uitzicht was geopend, niet-toekenning daarvan rechtmatige
verwachtingen zou hebben teleurgesteld en het dus met de billijkheid
kwalijk zou zijn overeen te brengen geweest, een na 1 October 1906 in
uitzicht gestelden maatregel reeds over het 4de kwartaal van dat jaar toe
te passen.
In afwachting van de mededeeling des Ministers van den uitslag zijner
overwegingen is de briefwisseling niet verder voortgezet.
Vergoeding van reis- en verblijjkoste7i bij gebruik van eigen automobiel.
In 1905 was, na overleg met de Algemeene Rekenkamer, door den
Minister van Financiën voor de onder zijn Departement ressorteerende