49 Bijschrift van den Minriste van Financiën Bij Koninklijk Besluit van 12 Maart 1908 n°. 46 is eene regeling vast gesteld van de bewaring van de effecten van het weduwen- en weezenfonds op zoodanigen voet, dat de effecten door den directeur van liet fonds niet uit de bergplaats kunnen worden verwijderd dan met medewerking van een der commissarissen van het fonds, daartoe door de vergadering van commissarissen telkens voor den tijd van een jaar aan te wijzen. Voorts heeft ten minste eenmaal 's jaars een inspectie van de aanwezige waarden plaats door een der commissarissen, bijgestaan door een hoofdambtenaar van het Departement van Financiën. Berekening der vergoeding voor reis- en verblijfkosten van ambtenaren met verlof. Het kwam bij de administratie der posterijen en telegraphie meermalen voor, naar de Minister van Waterstaat mededeelde, dat ambtenaren, met verlof uit hunne woonplaatsen afwezig, door onvoorziene omstandigheden voor dienstverrichtingen moesten worden teruggeroepen of naar eenig kantoor buiten die woonplaats uitgezonden. In eerstbedoelde gevallen werd aan de belanghebbenden niets vergoed en in laatsbedoelde gevallen werd, indien de reis- en verblijfkosten hooger waren dan wanneer zij van uit hunne woonplaats gereisd hadden, dat meerdere niet voldaan. Deze handelwijze was tot nog toe gevolgd, omdat de Algemeene Rekenkamer blijkens eene vroegere briefwisseling van meening was, dat het verlof uitsluitend wordt verleend in het belang van den ambtenaar en niet van den dienst, en dus de meerdere kosten, van eene dergelijke afwezigheid uit de woonplaats het gevolg, niet ten laste van den Staat mogen worden gebracht. Daargelaten nu de vraag, of het belang van den dienst niet door het verleenen van verlof aan de ambtenaren in meerdere of mindere mate wordt gediend, schreef de billijkheid voor, dat ambtenaren buiten schade worden gehouden, wanneer zij ter zake van den dienst uitgaven hebben gedaan, welke bij ongestoord verloop van het verlof achterwege zouden zijn gebleven. Dit klemde te meer, wanneer in het oog werd gehouden, dat onderbreking of intrekking van het verlof ten gevolge kan hebben dat uitgaven, door de ambtenaren gedaan of nog te doen, geheel of gedeeltelijk nutteloos zijn. Daarom behoorde in de gevallen, waarin afbreking of intrekking van het verleende verlof in het belang van den dienst wordt gevorderd, vergoeding van de daardoor veroorzaakte reis- en verblijfkosten te worden verleend. Ten einde eventueele bezwaren tegen de verevening te voorkomen, verzocht de Minister te mogen vernemen, of de Kamer zich met die zienswijze kon vereenigen. De Algemeene Rekenkamer besloot in het vervolg er geen bezwaar tegen te maken, dat ambtenaren met verlof hunne reis- en verblijfkosten,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 49