4
2e. Regelmatige fouten zijn die, welke op regelmatige wijze
van bekende oorzaken afhangen. Ze hebben niet altijd hetzelfde
karakter en komen ook niet altijd tot eenzelfde bedrag voor,
zooals de constante fouten. Tot deze soort behooren o. a. alle
fouten, die door gebreken in het instrument ontstaan, b. v. door
eene niet geheel" juiste verdeeling van "een cirkelrand,"waarop
hoeken worden afgelezen. Daar men deze gebreken kan opsporen
en hun invloed zooveel mogelijk berekenen, of wel dien invloed
door de methode van meting kan neutraliseeren, zoo is het ge
woonlijk mogelijk deze fouten, zoo al niet geheel te doen ver
dwijnen, dan toch zóó gering te maken, dat zij niet in aanmerking
komen, vergeleken met de fouten van de derde soort.
3e. Onregelmatige of toevallige fouten zijn die, welke ontstaan
onder den invloed van verschillende oorzaken. Zij zijn het gevolg
van eene menigte andere kleine fouten, en kunnen dus verschillend
bedrag hebben. Ook kan men ze niet rechtstreeks bepalen; zij
worden slechts door het verrichten van zeer vele waarnemingen
bij benadering bekend. Ze ontstaan bijv. in de meting met een
theodoliet, doordat men niet in staat is, volkomen juist op een
punt te richtendoor ongelijke verlichting der voorwerpen, waarop
men richt; door ongelijke breking der lichtstralen, vooral in ver
band met de trillingen der lucht; door parallax bij het aflezen,
enz. enz. Die fouten komen nu eens tot een positief, dan weer
tot een negatief bedrag voor, en zijn niet aan bekende mathe
matische wetten onderworpen. Afhankelijk van de wijze, waarop
men meet, kunnen de fouten nu eens constant, dan weder onregel
matig zijn. Veronderstel bijv., dat men een hoek wil meten,
maar dat de theodoliet niet in het juiste punt opgesteld is; wordt
nu die hoek eenige malen gemeten, doch zóó, dat het instrument
op dezelfde plaats blijft staan, dan zal daardoor in de meting eene
constante fout optreden; stelt men echter bij iedere meting het
instrument opnieuw op, dan zal in de uitkomst eene onregelmatige
fout ontstaan. Terwijl men derhalve de constante (en evenzoo
de regelmatige) fouten óf rechtstreeks bepalen en berekenen, óf
tot onregelmatige fouten maken kan, zullen deze laatste altijd
blijven bestaan. Men noemt ze dan ook wel in tegenstelling met
de eerstgenoemde onvermijdelijke fouten. Zij vormen het eigen
lijke onderwerp van de leer der fouten, waarvan wij thans de
methode eenigszins nader kunnen omschrijven.