Ten aanzien van de K.-S. opneming werd door den Inspecteur-
Generaal van Financiën Motké in 1872 geoordeeld: «de organi-
«satie van dezen diensttak is zoo ondoelmatig, dat geen voldoende
«uitkomsten mogelijk zijn».
Na afloop van het vijfjarig tijdvak 1872/1878 werd bij Stbl. 1878
n°. tio bepaald, dat, in afwachting van eene nadere regeling, de
landrente voor 1878 en volgende jaren gelijk zou zijn aan het
bedrag voor 1877 vastgesteld, doch daarbij werden de Hoofden
van Gewestelijk bestuur bevoegd verklaard, om in verband met
verkregen betere gegevens, onder in te roepen goedkeuring van
den G.-G., wijzigingen in den aanslag te brengen, terwijl ter
voorbereiding van de bedoelde nadere regeling voorschriften
werden gegeven betreffende het verzamelen van de noodige ge
gevens (Gouv.-besl. 23 October 1879 n°. 3, Bijblad n°. 3490).
De leiding van het onderzoek werd oorspronkelijk opgedragen
aan den heer W es seis, te voren Inspecteur, Chef van de Kadas-
traal-Statistieke opname, die in qualiteit van Hoofdinspecteur der
Cultures, kort daarop werd opgevolgd door Dr. So 11ewijn Gelpke.
Ik kom hierna terug op den uitslag van het door dezen Hoofd
ambtenaar gehouden onderzoek.
Intusschen waren in 1879 de Kadastraal-Statistieke dienst op
geheven.
Hiervoor trad in de plaats de Kadastrale opname van Java en
Madoera. «Daarbij werd», zegt de heer Yerstijnen «vastge-
«houden aan het beginsel, dat als uitvloeisel van de agrarische
«wet het bezitsrecht op den bodem na korteren of langeren tijd
«zou worden geconverteerd in agrarischen eigendom en dat het
«in het onderhavige geval de plicht was van de Regeering, de
«grenzen en de identiteit der perceelen volkomen te waarborgen,
«en betoogd, dat zulks alleen mogelijk was, door ook voor de
«binnenlanden een Kadaster samen te stellen, dat aan alle eischen,
«die de tegenwoordige tijd stelt aan een eigendoms-kadaster, zou
«voldoen». Verder zegt de heer Verstijnen: «het Kadaster
«werd in de binnenlanden even breed en bewerkelijk op touw
«gezet, als voor de hoofdplaatsen. Langzame vordering bij be-
«trekkelijk hooge uitgaven waren hiervan het natuurlijk gevolg,
«en daar bovendien de toegestane middelen in verhouding tot
«den omvang van het arbeidsveld zeer gering waren, was het
«bijna niet te voorzien wanneer, op deze wijze voortgaande, het
66