68
van gegevens voor eene nieuwe landrente-regeling was geëindigd,
hij, met terzijdestelling van de werkzaamheden voor de perequatie
van de aanslagen, zich uitsluitend zou wijden aan het ontwerpen
van eene nieuwe regeling der landrente, wat hem reeds bij hier
voor aangehaald besluit van 23 Juni 1884 was opgedragen.
«Teen ten slotte beek?;, zegt de Heer Pokkens, «dat de uit-
«komst van het geheele onderzoek of, juister gezegd, het doel,
«niet veel meer was dan een opdrijven der landrente, ging er
«een storm van verontwaardiging onder de bestuursambtenaren
«op, die tengevolge had, dat de Regeeriug het doodvonnis over
«de zaak uitsprak.»
Bij Gouvernements-besluit van den 11 Maart 1886 n°. 22 werd
de gegeven opdracht tot landrente-onderzoek en de aanschrijving
van 23 Juni 1884 aan de Hoofden van Gewestelijk bestuur ver
vallen verklaard. Ook het door Dr. Sollewijn Gelpke ingediende
ontwerp eener landrente-ordonnantie werd algemeen veroordeeld
en leidde tot geen resultaat. Groot endeels ging nu verloren de
ontzaglijke arbeid, die in de verloopen 5 jaren was verricht, en
bleven de bouwstoffen onbenut, die bij het gehouden onderzoek
waren verzameld.
De Heer Dr. Sollewijn Gelpke werd als Hoofdinspecteur
opgevolgd door den Heer Mr. H. Kuneman. Nu trad een tijd
perk van reactie in en ontstond een algemeene drang om ver
mindering in den aanslag te brengen. Zooals meer onder zulke
«omstandigheden gebeurt», zegt de Heer Fokkens, «men verviel
«van het eene uiterste in het andere.» In het tijdperk van op
drijving van 1879 t/m 1886 was de bruto opbrengst der landrente
met f 1.597.000 gestegen, om in het tijdperk van vermindering
van 1886 t/m 1890 met f 3.794.000 te dalen. «Men verminderde
«maar in het wilde weg», zegt de Heer Fokkens, «zonder het
«minste systeem, met het gevolg, dat de grondslagen der landrente,
«door den Hoofdinspecteur der Cultures Sollewijn Gelpke reeds
«voor een deel willekeurig veranderd, thans zoodanig werden
«aangetast, dat er ten slotte in vele Residenties van een eenigszins
«op waarheid gegronden aanslag niets overbleef.»
Het Kadaster was sedert 1879 voortgegaan met het doen van
metingen in de binnenlanden naar de voorschriften vervat in het
Gouvernements-besluit van 4 Augustus 1879 n°. 7, Bijblad n°. 3431.
De verkregen uitkomsten werden geregeld na voltooiing van elke