7«
Om de coördinaten van een ander punt B aan te duiden, denkt
men zich door dit punt eveneens een grooten cirkel getrokken,
loodrecht op den nulmeridiaan, welke cirkel eveneens door de
punten Q en Q' gaat. Hier is:
xB boog BB' yB boog O B'
De afstanden op de (bolvormige) aarde worden gemeten door
bogen van groote cirkels; de richtingen dier bogen worden aan
gegeven door de azimuths, dit zijn de hoeken, die zij maken met
den boog, evenwijdig aan den nulmeridiaan. Het azimuth van
den boog A B is hoek PA B x.
De azimuths zijn derhalve hier geene astronomische; want het
astronomische azimuth van boog A B zou zijn de hoek, dien hij
maakt met den in de figuur niet geteekenden meridiaan A N,
een geheel andere grootheid.
In B is het azimuth van den boog BA gelijk aan (3; dit is
de hoek, dien boog BA in B maakt met een boog BP'even
wijdig aan den nulmeridiaan. Uit de figuur ziet men, dat
x' is in het algemeen niet aan x gelijk. Is oc o°, loopt n.l.
de boog A B evenwijdig aan den nulmeridiaan in het eene eind
punt A, dan zal dit in het andere eindpunt B van den boog niet
het geval zijn, want A B is een boog van een grooten cirkel en
de boog, evenwijdig aan den nulmeridiaan is geen groote cirkel.
Ligt het punt A op den nulmeridiaan,dan zal, als oc o° de
boog A B met dien meridiaan, die zelf een groote cirkel is,
samenvallen. In dat geval is x oc o°.
Hoe verder A van den nulmeridiaan verwijderd is, dus hoe
meer de abscis toeneemt, des te meer zal x' van x gaan verschillen.
Is x 90° of 270°, dan staat boog A B loodrecht op den nul-
meridiaan. In elk punt van den boog staat de meridiaan lood
recht op dien boog, dus ook de kleine cirkel evenwijdig aan den
nulmeridiaan. Hier is derhalve x oc
In het algemeen is echter oc' niet aan oc gelijk. Het verschil
x x'
zal in het algemeen eene kleine grootheid vertegenwoordigen,
waarvan de waarde toeneemt met de abscis, en nul wordt bij
90° of 270°.
(3 i8o° -j- x'