de werkelijke waarde der gezochte logarithme zou aanwijzen) gelijk nul moet gesteld worden, en dat men alleen kan spreken van de kans (of waarschijnlijkheid), dat de fout binnen bepaalde grenzend. i. op een bepaald interval zou liggen. Men is daarom overeengekomen, het bedrag dezer kans voor te stellen door een rechthoekje, waarvan dit interval de basis is, en in het onder havige geval zullen al deze rechthoekjes dezelfde hoogte hebben, en te zamen den rechthoek BCC\B\ vormen, welks totaalinhoud de kans voor het geheele interval BC voorstelt en dus gelijk i moet worden genomen. Een geval van meer ingewikkelden aard is o. a. de horizontale afwijking bij het schieten op eene schijf. Veronderstel, dat een groot aantal, bijv. iooo proefschoten, zooveel mogelijk onder dezelfde omstandigheden, op eene schijf is gericht en dat de horizontale afwijkingen van het doelwit de volgende zijn geweest (waarbij de afwijkingen naar rechts en naar links door -(-en zijn onderscheiden.) Afwijking tusschen -j- 5' en +4'18 schoten 4' +3' 3' +2' 78 -f- 2 +1' 1' 3' 78 3' —4' 4' 5' Totaal 1000 schoten. Wij kunnen nu aannemen, dat bij verdere schietproeven onder dezelfde omstandigheden de uitkomsten niet belangrijk van de verkregene zullen afwijken, en deze laatste dus als een maatstaf zijn te beschouwen voor de waarschijnlijkheid, dat bij een volgend schot de afwijking binnen één der genoemde intervallen zal liggen- Deze kansen worden dus aangeduid door de breuken: 0,018; 0,041; 0,078; 0,161; 0,202; 0,201; 0,16250,078; 0,040; 0,019 41 I O 202 0 1' 201 I 2 162 l' 40 19 Dit voorbeeld is niet aan het college van Professor Schols ontleend, doch hier ingelascht, om het tamelijk moeilijk begrip «foutenwet» te verduidelijken, en zoo doende het gemis aan het «levende woord» eenigermate te vergoeden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 7