88 De vergrooting is dus uitsluitend afhankelijk van den abscis x en het azimuth a, en geheel onafhankelijk van den ordinaat. De uiterste grenswaarden dier zijdevergrooting vindt men verder, door voor oc respectievelijk o° of i8o° en 90° of 270° te nemen. °f 18o° geeft n.l. de maximumvergrooting mmax 1 -f- 2 R2 (richting der nulmeridaan y as). x go° of 270° geeft de minimumvergrooting 1 (West- Oostrichting as). Dit ligt trouwens vrijwel voor de hand. Alle abscissen, dus alle lijnen, die de W.-O.-richting hebben, worden in de werkelijke grootte, waarop ze op den bol voorkomen, op de kaart over gebracht. Met de lijnen echter, die evenwijdig loopen met den nulmeri diaan, is dit niet het geval. Men beschouwe daartoe in fig. 1 verschillende lijnen, met hunne eindpunten respectievelijk gelegen op de groote cirkels Q' B' B Q en Q' A' A Q en evenwijdig loopende met den nulmeridiaan. Deze lijnen hebben alle hetzelfde ordinatenverschil der eindpunten, n.l. B' A'maar op de aarde zal eene dergelijke lijn alleen dan gelijk zijn aan hare voorstelling op de kaart, indien zij op den nulmeridiaan zelve is gelegen; in het algemeen is zij kleiner en, naarmate zij dichter bij Q is gelegen, zal zij grooter verschil gaan opleveren met hare voorstelling op het platte vlak, met B' A' In getallenwaarde uitgedrukt vindt men als maximumvergrooting bij verschillende waarden van jr. x Maximumvergrooting in Meters 2 R2 voor 1 K.M. 10 K.M. 0,0000012 0,001 M. 20 0,0000049 0,005 30 O.OOOOI I I 0,01 I 40 0,0000196 0,020 50 0,0000307 0,031 60 0,0000442 0,044 70 0,0000603 0,060 80 0,0000787 0,079

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1909 | | pagina 88