L y= C+EG sin 1- X Di cos - dan krijgt men de zoogenaamde reeks van Fourier, die niet bij benadering, doch geheel juist de empirische kromme terug geeft; de coëfficiënten worden weer uit de formules (30) gevonden. Hieruit blijkt dat de benaderingsformule (29) niet alleen nauw keuriger wordt als men m grooter neemt, maar zoo nauwkeurig als men wil (voor m 00 absoluut nauwkeurig). Heeft men echter eenige termen overgeslagen en voegt daarna verdere termen toe, dan wordt de benadering wel nauwkeuriger, maar natuurlijk niet meer zoo nauwkeurig als men wil, daar voor m 00 nog steeds een afwijking aanwezig is tengevolge van de overgeslagen termen. We willen nog op een eenvoudige eigenschap der gevonden theoretische kromme in verband met de empirische wijzen. Is y F (pc) de vergelijking der theoretische kromme, waarin dus F (pc) C X C{ sin -|- X F), cos 2 1 71 Xdan kan men 1 Pi P de vergelijking, die uit (25) ontstaat door partiëel naar Cte diffe rentieeren, aldus schrijven jF (x) f(x) j d x o, waaruit volgt: f F(x)dx= I f(x)dx. Dit beteekent dat het oppervlak, begrepen tusschen W-as, kromme en ordinaten van begin- en eindpunt, hetzelfde is voor de theoretische als voor de empirische kromme. Door beide krommen, waarvan afwisselend de eene boven de andere zal liggen, worden ver schillende opperviakjes gevormd, die deels boven, deels onder de theoretische kromme liggen. Volgens het voorgaande zijn de oppervlakken boven die kromme te zamen even groot als die er onder. We vinden dus: De uit sinuslynen opgebouwde theoretische kromme ter be nadering van een periodieke empirische kromme heeft de eigenschap, dat van de oppervlakken, begrensd tusschen beide krommen en de ordinaten van begin- en eindpunt eener periode, de som der boven io8 i P i P J O J O

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 112