verwaarloosd of over het hoofd gezien zijn. In het vorige geval mist men een dergelijke controle, die natuurlijk steeds zeer gewenscht is, daar men van eene theoretische formule nooit volkomen zeker zijn kan. Bij de waarnemingen nemen we, zooals reeds in i werd opgemerkt, aan dat de abcissen zonder fouten zijn, 't geen men kan doen in die gevallen, waarbij de y langzaam verandert met de x. Maakt men alleen in de x fouten, dan heeft men in plaats van met verticale verschillen op het diagram met de horizontale verschillen rekening te houden. Worden zoowel in de x als in de y fouten gemaakt, dan moet men hun relatieve gewichten kennen en wordt het vraagstuk merkbaar gecompliceerder. In de practijk kan men gewoonlijk wel met een der bovengenoemde onderstellingen volstaan. 7. Overblijvende afwijking tusschen de theoretische en de empirische kromme. We zullen terugkeeren tot de onderstelling van 2, dat de constanten lineair in de theoretische formule voorkomen, voor- loopig zonder nog aan te nemen, dat we voor de functies j de bijzondere keus van 5 doen. De middelbare afwijking M tusschen theoretische en empirische kromme wordt dan gevonden uit fb rb \Fix) 2 dx I X Q (x) f(x)jdx b—a -(3I) Hieruit volgt: b d) M2 X Q2 f |i/y (x)\2 dx -f- 2 Q Cj f \p,- (x) jy (x) dx -f- I J a J a f n rb \/(x) \2 dx 2 2 CV (x) f(x) dx. (32) Nu volgt uit de vergelijkingen (10) van 2, door deze respec tievelijk met Cj, C2, Cn te vermenigvuldigen: 111 M2 —a r a I «z a Hierin heeft het -T-teeken de beteekenis, dat men aan i en j onafhankelijk van elkaar alle onderling verschillende waarden uit de getallen I, 2toekent.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 115