116 sten mede van een theoretisch onderzoek betreffende de periodieke ver vorming der aardkorst door de aantrekking van zon en maan. De 3de zitting was in hoofdzaak gewijd aan de bespreking der mede- deelingen van de heeren Hecker en Lallemand. De heer Darwin, die vroeger zelf tevergeefs beproefd had de vervorming der aardkorst aan te toonen, wees op het groote gewicht dezer onderzoekingen voor de geode tische associatie, terwijl zij tevens behoorden tot het gebied der seismologische associatie. Hij stelde voor een commissie te benoemen, die zich met den door den heer Hecker geleverden arbeid zou bezig houden. Dit voor stel werd aangenomen; ook de heer Schuster, president der internationale seismologische commissie werd tot lid dier commissie benoemd. Door de heeren Close en Mc Caw werd wat betreft de werkzaam heden in Uganda en den heer Keeling wat betreft Egypte verslag gedaan over den triangulatiearbeid langs den 30sten meridiaan oost van Greenwich. Voor het toezicht op en den voortgang dier metingen werd een commissie benoemd. In de 4de vergadering gaf de heer Börsch verslag omtrent de schietlood afwijkingen. In aansluiting hieraan deelde de heer Helmert mede, dat de belangrijke, tot n" graden opklimmende schietloodafwijkingen, die langs den meridiaan van de Oostzee tot de „Schneekoppe" in het Reuzen gebergte reeds voor eenige jaren waren geconstateerd, geheel waren te verklaren uit de anomaliën van de intensiteit der zwaartekracht, die door slingerwaarnemingen zijn gebleken, en die wezen op een te-veel aan onder- aardsche massa. Hieruit bleek het groote belang om slingerwaarnemingen en triangulaties te combineeren. Daarna gaf de heer Backlund een overzicht van de op Spitsbergen door de Russische afdeeling uitgevoerde graadmeting. Hoewel door de zoo uiterst moeilijke omstandigheden de bereikte nauwkeurigheid geringer is dan in gunstiger omstandigheden is te bereiken, zoo zijn de metingen toch geheel voldoende voor het voorgestelde doel, daar de geodetische nauw keuriger zijn dan de astronomische. Vervolgens gaf de heer Gyllensköld verslag van de werkzaamheden der Zweedsche afdeeling op Spitsbergen. Eindelijk werden nog eenige rapporten uitgebrachtomtrent de geodetische werkzaamheden in verschillende landen. De 5de vergadering was geheel gewijd aan de zwaartekracht. Eerst deelde de heer Helmert mede, dat thans de zwaartekracht op ongeveer 2600 stations is bepaald, en dat de heer Borrass bezig is, al de verkregen uitkomsten tot eenzelfde systeem te herleiden. Uit de gegevens heeft men reeds eenige besluiten kunnen trekken wat betreft de anomaliën in de isostatie der aardkorst, namelijk dat de massa's die de aantrekking der gebergten compenseeren, zich niet overal onmiddelijk onder deze bevinden, maar veelal op eenigen afstand ter zijde; in Azië vooral vertoont zich deze eigenaardigheid in zeer sterke mate.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 120