153
hebben op het te reproduceeren minuutplan, doch dit bezwaar is
waarschijnlijk gemakkelijk op te heffen.
De opvolgende bewerkingen zijn inderdaad zeer belangwekkend
en de leden der Vereeniging voor K. en L. die aan de uitnoo-
digmg van het Bestuur gevolg geven onr na afloop der a. s.
jaarvergadering een bezoek te brengen aan de firma Ahrend
teneinde de neografische reproductiemethode te bezichtigen, zullen
zich dien tocht zeker niet beklagen.
P. J. Hamelberg.
UIT HET VERSLAG DER ALGEMEENE REKENKAMER NOPENS
HARE WERKZAAMHEDEN OVER HET JAAR 1909.
Toelagen aan ambtenaren bij de diensttakken der registratie en domeinen voor
buitengewone werkzaamheden. Gemis van medewerking.
Bij art. 41 van het Vilde hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor 1907
en de overeenkomstige artikelen der begrootingen voor andere jaren waren
gelden toegestaan onder andere voor toelagen aan het personeel bij den
dienst van de administratie, bedoeld in de Vide afdeeling van dat hoofdstuk.
Blijkens de toelichtende staten bij die begrootingshoofdstukken, waren
de toegestane sommen in hoofdzaak bestemd voor de jaarlijksche toe
lagen, welke genoten werden ingevolge diverse artikelen van Uwer Majesteits
besluit van 14 Mei 1906 n°. 58, tot vaststelling van algemeene voor
schriften voor het personeel van de administratie der registratie en domeinen.
De overige toelagen, welke uit gemeld artikel konden worden gekweten,
waren, behalve die aan de ambtenaren der domeinen, de toelagen aan
inspecteurs, ontvangers, bewaarders, surnumerairs en andere ambtenaren
voor buitengewone aan hen op te dragen werkzaamheden.
Nu had het reeds in de eerste maanden van 1908 de aandacht van
de Algemeene Rekenkamer getrokken, dat herhaaldelijk, en in de laatste
jaren meer dan vroeger, toelagen voor eens aan ambtenaren als boven
bedoeld waren verleend tot gebroken bedragen en zelfs meermalen aan
ontvangers in hunne hoedanigheid als zoodanig. Ook bleek, dat het
gezamenlijk bedrag dier toelagen van jaar tot jaar bijna altijd gestegen
was: in 1898 bedroeg het f 650; in 1907 bijna f 7000; en in 1908 ruim
f 11.000.
Waar nu de reden der toekenning niet in de betrokken Koninklijke
besluiten was vermeld, deed het even opgemerkte bij de Kamer twijfel
rijzen of de toelagen wel waren verleend voor buitengewone werkzaam
heden als in de toelichtende staten bedoeld. Veeleer scheen te moeten
worden aangenomen, dat zij althans voor een groot deel slechts dienden