156 dat het bij het Departement ingenomen standpunt juist zou zijn. Nu de Kamer echter van tegenovergesteld gevoelen bleek te wezen, zou in deze aangelegenheid voortaan overeenkomstig hare zienswijze worden gehandeld. Op eene vraag van den Minister hoe te handelen wanneer werk als hier bedoeld was verricht door een ontvanger, een Rijksklerk en een particulier (geen Rijks-) klerk, deelde de Kamer mede, dat het de voor keur zou verdienen de aan de Rijksambtenaren (ontvanger en Rijksklerk) toekomende belooning te doen toekennen bij Koninklijk besluit. Het door den particulieren klerk verdiende zou, zonder zoodanige toekenning, door den ontvanger kunnen worden uitbetaald, waarna de quitantie op diens maandstaat ware in uitgaaf te brengen. Berekening van verblijfkosten voor het geval de woonplaats, bij doorreis, wordt aangedaan. Een ambtenaar, ressorteerende onder het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, had gereisd van zijne standplaats 's Gravenhage naar Vlaardingen en terug, waarna hij, zonder in eerstgenoemde plaats uit den trein te stappen, had doorgereisd naar Leiden en vervolgens terug naar 's Gravenhage. Voor de berekening van de verblijfkosten had hij den duur der afwezigheid beschouwd als één onafgebroken geheel van af het vertrek naar Vlaardingen tot den terugkeer uit Leiden. Daar de verevening der kosten van deze en soortgelijke reizen bij de Algemeene Rekenkamer geen bezwaar had ontmoet, verzocht de Minister te mogen vernemen of het College thans in tegenstelling met vroeger de opvatting huldigde, dat reizen als hier bedoeld voortaan konden worden aangemerkt als één reis. De Kamer antwoordde, reeds in [891 als regel te hebben aangenomen, dat de vergoeding voor verblijfkosten voor elke reis afzonderlijk moest worden berekend, en dat eene reis geëindigd was, zoodra het uitgangspunt weder was bereikt; welk stelsel, voortvloeiende uit het Koninklijk besluit van 5 Januari 1884 Staatsblad n°. 4), zij nog steeds huldigde. Het kwam haar niettemin voor, dat eene al te strenge toepassing van dien regel in de practijk tot onbillijkheden kon leiden. Vandaar dat zij reeds meer malen er in had berust, dat reizen als hier bedoeld niet als geëindigd waren beschouwd, wanneer het oponthoud in de standplaats slechts enkele minuten had geduurd. In zoodanig geval toch was er van een feitelijk terugkeeren in de standplaats geen sprake, en kon bezwaarlijk aan af zonderlijke reizen worden gedacht. Daar ten opzichte der reizen van bovenbedoelden ambtenaar in diens declaratiën was aangeteekend, dat declarant zijne standplaats slechts had aangedaan op zijne doorreis naar Confer, gedrukt Verslag over 1891, bladz. 13.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 162