157
eene verder gelegen gemeente, was ook hier geen bezwaar gemaakt de
reizen, voor de berekening der vergoeding voor verblijfkosten, als éen
geheel aan te merken.
De Kamer wees er verder op, dat, ofschoon zij in het algemeen zich
houdt aan de opvatting, dat bij terugkeer op het punt van uitgang de
reis geëindigd is, zij echter in vele gevallen het bewijs van het tegendeel
toelaatbaar acht, door vermelding van de tijdstippen, waarop belang
hebbende op zijne doorreis in de standplaats was aangekomen en deze
weder had verlaten. Een enkele maal zou, meende zij, wellicht eene
nadere toelichting of verklaring op de declaratie gevorderd worden.
Ten einde in elk bijzonder geval te beoordeelen of, bij het weder
bereiken van de standplaats aan het eindigen van de reis moet worden
gedacht, verzocht de Kamer den Minister te willen bevorderen, dat voortaan
de reisdeclaratiën steeds de daartoe noodige opgaven bevatten.
De Kamer heeft naar aanleiding van eene desbetreffende vraag, ook
den Minister van Waterstaat in gelijken zin ingelicht.
Berekening van reiskosten bij gebruik van spoonveg-abonnementskaarten.
De op bladz. 35 en 36 van der Kamer verslag over 1908 vermelde
briefwisseling met den Minister van Waterstaat, betreffende het declareeren
van de gewone vrachtprijzen door personen, die hadden gebruik gemaakt
van hunne voor eigen rekening genomen spoorweg-abonnementskaart, heeft
in het afgeloopen jaar dén Minister van Binnenlandsche Zaken aanleiding
gegeven haar advies te vragen omtrent de door de Regeering in te nemen
gedragslijn
i°. tegenover ambtenaren die reiskosten declareerden als hadden zij
de gewone vrachtprijzen betaald, ofschoon zij in werkelijkheid gebruik
maakten van een voor eigen rekening genomen abonnement, en
2°. in het vervolg ten aanzien van het nemen van abonnementen zoo
lang het meer en meer verouderde reisbesluit ongewijzigd blijft.
In haar antwoord zette de Kamer voorop, dat het haars inziens de
voorkeur zou verdienen om, wanneer het der Regeering toescheen, dat
een ambtenaar zooveel reizen had te doen, dat een abonnement in 'sRijks
geldelijk belang zou zijn, zulks te zijnen behoeve voor Rijksrekening en
op Rijks risico te nemen. De kaarten zouden volgens de door de maat
schappij gestelde regelen moeten worden betaald, tenzij deze met betaling
op andere wijze genoegen namen. Daarvoor zou dus eene declaratie,
hetzij van de maatschappij, hetzij van dengene die de kaart bij voorschot
betaald had, kunnen worden ingediend. Bleek der Regeering dat het ten
slotte voordeeliger zou zijn uitgekomen, wanneer de kaart niet genomen
ware, dan kon zij voor een volgend tijdvak het vernieuwen van het abon
nement nalaten.