158
Wat betrof het declareeren van reiskosten door hen ambtenaren en
niet ambtenaren die in het bezit zijn van een uit eigen middelen
aangeschaft abonnement, meende de Kamer, dat de belanghebbende op
zijne declaratie wel niet kon verklaren den gewonen prijs voor het vervoer-
biljet te hebben betaald, maar wel een gedeelte van dien prijs. Immers
had hij betaald voor het abonnement, krachtens hetwelk hij vervoer had
genoten. De vraag bleef echterivelk gedeelte Men zou, met toepassing
van het aangenomen beginsel, dat ook voor gebruik van een eigen auto
mobiel, rijtuig of rijwiel kosten werden vergoed, kunnen aannemen zij
het ook eenigszins willekeurig dat het nemen van een abonnement een
besparing gaf van Vs der gewone kosten, en dus den belanghebbende
kunnen vergunnen 'A daarvan in rekening te brengen. Overigens scheen
het geen aanbeveling te verdienen het nemen van abonnementen door
ambtenaren voor eigen risico te bevorderen, onder meer, wijl daardoor de
zucht om zooveel mogelijk in 's Rijks dienst te reizen, niet weinig werd
in de hand gewerkt.
Omtrent de gedragslijn, in te nemen tegenover de sub i° bedoelde
ambtenaren, meende het College, dat hun zou kunnen worden vergund
reiskosten te berekenen naar den bovenvermelden maatstaf van tot een
maximum van de kosten der abonnementskaart, en dat zij het meerder
genotene moesten terugstorten.
Daar de Kamer eene wijziging van het Koninklijk besluit van 5 Januari
1884 Staatsblad no. 4) zeer gewenscht achtte, verklaarde zij overigens
met voldoening te hebben kennis genomen van het vermelde in 5,
sub IX, der Memorie van Antwoord, betreffende het eerste hoofdstuk der
Staatsbegrooting, dienst 1910, blijkens hetwelk voor een herziening van dat
besluit bereids de noodige voorbereidende maatregelen werden genomen.')
Naar de Minister van Binnenlandsche Zaken berichtte, kon de Raad
van Ministers zich gereedelijk vereenigen met de gedragslijn, welke het
College voor de toekomst had aangegevenwat de sub 1 bedoelde ambte
naren betrof, had die Raad besloten om, waar van eenabonnementwasgebruik
gemaakt en desniettemin gedeclareerd voor gewone biljetten, een-derde
van het aldus in rekening gebrachte terug te vorderen, met dien vei stande,
dat deze terugvordering zich niet verder zou uitstrekken dan over het
laatst verloopen tijdvak van één jaar, binnen hetwelk een abonnement is
genomen.
Confer. Bijlagen II Kamer, Zitting 19091910 2, hoofdstuk n*. 4.