179
zijde in de houding en de redeneeringen van de meerderheid
der Commissie, waar zij geen onderscheid maakt tusschen Grondwet
en Onteigeningswet, wat er haar toe leidt zich van de ook door
haar gewenschte regeling te laten afhouden door de bepalingen van
de Onteigeningswet en wijst hij op de inconsequentie die zij begaat
door het te doen voorkomen alsof de wetgever, evenzeer als aan
de Grondwet, gebonden ware aan de Onteigeningswet en zulks
niettegenstaande zij zelf wijzigingen en aanvullingen dezer wet voor
stelt. Hij kan dan ook in 't geheel niet meegaan met de redenen
die de Commissie er toe brachten, haar wetsontwerp in te richten
op een wijze die zij zelf niet de meest begeerlijke vond en die
naar hij gelooft, ontsproten uit de vrees door welke naar 't schijnt
de meerderheid der Commissie was bevangen, zich te zullen branden
aan koud water.
Hoe ongemotiveerd die bezwaren zijn, stelt schrijver in helder
licht.
«Eerst zegt zij» (de Commissie) «aspirantwetgeefster voor wijziging
«eener wet terug te schrikken, maar wijzigt in 't voorbijgaan die
«wet toch». «Vervolgens voelt zij gevaren in het wetsontwerp
«op de administratieve rechtsvordering».
De Commissie wijst er namelijk op dat volgens dit voorgestelde
wetboek elk klaagschrift door een advocaat of procureur namens
den klager onderteek end zal moeten worden. Mr. Valckenier
Kips acht dit gevaar denkbeeldig wijl bedoeld wetboek nog
maar een -wetsontwerp is, dat mogelijk eerst wet zal worden als
de ruilverkavelingswet er reeds lang zijn zal.
«Ten slotte ziet zij spoken uit de Tweede Kamer oprijzen».
Zooals de lezers zich zullen herrinneren was de Commissie, in
dachtig aan de wordingsgeschiedenis der Tiendwet, bang dat de
Tweede Kamer haar wetsontwerp zou terugwijzen als de burgerlijke
rechter er buiten gelaten werd.
Schrijver geeft der Commissie den goeden raad:
«Maak nu eerst maar uw wetsontwerp zoo, als gij zelf het beste
«zoudt vinden. Voorzie het van een krachtige memorie van
«toelichting» en «het ontwerp gaat er misschien, in tegenstelling
«tot de Tiendwet, met vlag en wimpels door».
«Spoken», zegt hij «moet men rechtuit te lijf gaan. Ze zijn
«alleen gevaarlijk als men ze ontwijken wil».
Wordt nu in de verhandeling de gestelde vraag niet beslist