J-=r v Daar dus de relatieve uitrekking gelijk is aan en deze in werkelijkheid steeds klein is, is kf een klein getal (de dimensie van kf is o). In (51) zal dus de tweede term klein zijn ten opzichte van den eersten. Hieruit blijkt, dat de ver houding weinig van dc eenheid verschilt, en dus de doorzakking groot is in vergelijking met s2f zoolang de relatieve uitrekking gering is, hetgeen natuurlijk practisch steeds het geval is. Neemt men echter de mogelijkheid van willekeurig groote uitrekkingen (dus willekeurig groote spanningen) aan, dan kan k zoo groot worden als men wil, waarbij in de uitdrukking (51) voor q de eerste term tot nul nadert. We vinden dus, dat de doorzakking afneemt en meer en meer nadert tot s2f als men de spanning onbepaald laat toenemen, aannemende dat dit moge lijk is en de uitrekking daarbij evenredig blijft aan de spanning. Het is echter boven gebleken, dat in ■werkelijkheid de doorzakking steeds vele malen grooter zijn zal dan haar limietwaarde s2f Opgemerkt zij nog, dat q' het bedrag is, waarmede de doorzak king haar limietwaarde overtreft. We komen dus tot het resultaat, dat bij kleine relatieve uit rekking de grootheid q een benaderde waarde voor q' is en dat dan dus de formules (49) en (50) als benaderingsformules kunnen gelden. Neemt men echter de mogelijkheid van zoo groote spanning aan, dat de relatieve uitrekking niet klein is, dan zullen bij een zoodanige spanning deze formules niet meer gelden. In dat geval zal q' klein zijn. Ontwikkelt men nu (48) naar opklimmende machten van dan vindt men: Is na q' klein, dan kan men in de uitdrukking tusschen acco- laden de volgende termen tegenover den eersten verwaarloozen, 234

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 240