35 te vervangen door eene driejaarlijksche, maar, zooals door hem in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer over dit hoofdstuk der Staatsbegrooting werd medegedeeld, heeft hij met het oog op den stand van 's Lands financiën geen vrijheid kunnen vinden om de daarvoor benoodigde gelden op de begrooting voor het jaar 1910 te brengen. Pensionneering gemeente-ambte7iaren. Omtrent de vraag of voor de pensionneering van de gemeente-ambtenaren al dan niet de BurgerlijkePensioenwet van toepassing behoort te worden verklaard kan eerst worden beslist nadat de berekeningen die ter voor bereiding van eene pensioenregeling voor die ambtenaren aan het wiskundig bureau van het Weduwen- en Weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren worden gemaakt, zullen zijn voltooid. De voor alle gemeente-ambtenaren te maken regeling zal ook gelden voor de commissarissen van politie. Geen termen bestaan er, naar de meening van den ondergeteekende, om voor deze categorie van ambte naren eene afzonderlijke voorziening te treffen. Beraadslaging. De heer van Waterschoot van der Gracht: Mijnheer de Voorzitter! Er behoort eenige moed toe om het onderwerp, dat ik thans even be spreken wil, te behandelen, vooral na de rede van den Minister in de vorige week. De Minister zal toch zeker hetgeen ik ga zeggen als een bewijs beschouwen van zijn toen geuite vrees, dat de anti-zuinigheidsbacil ook in deze Kamer welig tiert. Ik wensch namelijk even te spreken over de wenschelijkheid van verbetering van de traktementen der landmeters. Ik krijg wel wat meer moed om dit onderwerp te behandelen, omdat de Minister zoo herhaaldelijk heeft gezegd en zoo herhaaldelijk heeft verklaard, dat hij zelf de billijkheid eener verbetering van die traktementen inzag, maar het alleen achterwege liet, omdat hij meende, dat 's lands schatkist op het oogenblik dit niet toeliet. Ik kan best begrijpen, dat Zijn Excellentie, die bij al zijn ambtgenoten te recht zoozeer op zuinigheid aandringt, ook hier het voorbeeld wil geven, en dat hij daarom, misschien strenger dan hij anders zou doen, ook hier verbeteringen tegenhoudt die hij zelf erkent, dat eigenlijk aangebracht moeten worden; maar ik meen, dat Zijn Excellentie hier wel wat al te ver gaat. Ik hoop met enkele cijfers aan te toonen hoezeer verbetering hier billijk is; dat het zóó billijk is, dat het een onbillijkheid zou zijn, hun die nog langer te weigeren, en dat het op die wijze eigenlijk min of meer een noodzakelijkheid wordt daarin te voorzien, een noodzakelijkheid, die geen weigeren meer toelaat, tenzij de toestand van 's lands schatkist

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 35