4° aangebracht. Zij toch waren het, die door betere ontwikkeling in staat waren den vooruitgang der wetenschap van de geodesie te volgen en voornamelijk de daarop gebaseerde voorschriften in het buitenland hier te lande toe te passen, vóór dat eerst in het jaar 1902 hier een hand leiding van Regeeringswege werd uitgegeven. Ik hoop dus van harte, dat de Minister er toe zal kunnen en zal willen komen, na nadere overweging van deze zaak, op zijn laatst in 1911 deze m. i. zoo hoogst noodige verbetering te bereiken. Daardoor zal aan dezen Minister het brevet van zuinigheid niet kunnen worden ontnomen. De heer Kolkman, Minister van Financiën: Mijnheer de- Voorzitter! Op de begrooting, die ik de eer had bij de Volks-vertegenwoordiging in te dienen, komen, voor zoover het hoofdstuk betreft, waarmede ik meer in het bijzonder te maken heb, slechts een paar salarisverhoogingen voor, die door de omstandigheden dringend werden geboden. Een enkele daarvan betreft, zooals ik in den toelichtenden staat heb gezegd, het realiseeren van verwachtingen, die vroeger door ambtsvoorgangers waren opgewekt en andere strekken tot wegneming van zeer in het oog vallende onbillijkheden, met het oog op de promotie in het daarbij betrokken korps. Andere verhoogingen heb ik onverbiddelijk geschrapt, ook de verhooging die door de landmeters van het kadaster was aangevraagd. Ik heb dit gedaan omdat ik zooals ik reeds in de stukken opmerkte meende, dat het bij den tegenwoordigen stand der geldmiddelen niet aanging, de salarissen van ambtenaren, tenzij om overwegende redenen, te ver- hoogen. Ik doe voor den vorigen geachten spreker niet onder in waardeering voor den arbeid van het korps der landmeters. Ik gevoel met hem de honorabiliteit van den stand der landmeters en ben doordrongen van het groote gewicht der taak, die zij in ons maatschappelijk leven vervullen. Ik heb deze heeren practisch aan het werk gezien en zie hun arbeid nog dagelijks en ik heb voor hen slechts woorden van hulde en lof. Dit neemt echter niet weg, dat ik het stahdpunt, dat ik ten opzichte der salarisregeling heb ingenomen, op dit oogenbiik niet kan verlaten. Wanneer men den geachten afgevaardigde aanhoorde en zijn cijfers, voor zoover zij mij bereikten, vernam, dan zou men haast den indruk gaan krijgen, dat de salarissen bij het korps landmeters, in plaats van ver hoogd, in de latere jare inderdaad zijn verminderd. Ik heb ten minste van den geachten spreker meenen te verstaan, hoe voor eenige jaren een gemiddeld hooger salaris zou zijn uitgekeerd dan op het oopenblik. Het is mogelijk, Mijnheer de Voorzitter, dat de landmeters van het kadaster andere ambtenaren zijn dan hun collega's in andere dienstvakken, maar ik geloof niet, dat dit het geval is en wanneer ik daarin juist zie, dan ben

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 40