42 getrokken. De adspirant-landmeters, die voldaan hadden aan het examen voor landmeter, doch wegens gebrek aan vacaturen niet tot landmeter der 3de klasse konden worden benoemd, een 25-tal, kregen toen een aanvangs- traktement van 900 als landmeters der 4de klasse. Dat is dus niet het naar heneden voeren van het minimum van 1200 op 9c», het is ook hier weder l'art de grouper les chiffres neen, de adsprirant-land- meters die tot nog toe slechts een toelage kregen, ontvingen toen 900 als traktement. In 1891 werd ook een wijziging gebracht in het particuliere werk. Het werk voor particulieren werd toen niet meer gegund aan den eersten den besten landmeter, door het publiek gewenscht, maar het publiek moest zich wenden tot den ingenieur-verificateur, die dan den ambtenaar aanwees, welke met het werk belast zou worden. In 1897 werden de traktementen weder verhoogd en gebracht op een minimum van 1200 en een maximum van 2400. En eindelijk is in 1900 bij behoud van een minimum van 1200, het maximum gebracht op 2800, waarbij dan nog voor sommige standplaatsen, nader bij het Organisatiebesluit omschreven, een toelage kwam varieerende van 100, 150 tot 200. Resumeerende kom ik dus tot deze gevolgtrekking, dat, terwijl in 1872 het minimum-traktement bedroeg 800 en het maximum 1200, die traktementen in 1900 zijn gebracht respectievelijk op 1200 en 2800. Dat is geheel wat anders dan wij van den geachten afgevaardigde hebben gehoord; dat is een stijging der traktementen met 27%- Daarbij wil ik ook niet. dat men mij verwijt, dat daartegenover staat, dat het particuliere werk is afgeschaft, en dat de opbrengst daarvan thans wordt gestort in de Staatskas. Zeker, dat is gebeurd. De opbrengst van dat particuliere werk wordt thans, omdat het geschiedde door Rijksambtenaren in Rijks dienst en in Rijkstijd, ook gestort in de kas van het Rijk, waarin het altijd heeft behoord, maar om degenen, die vroeger van dit particuliere werk extra inkomsten genoten, schadeloos te stellen voor zoover hun traktement, volgens de nieuwe regeling minder bedroeg dan de inkomsten welke zij vroeger hadden, ontvingen die landmeters een persoonlijke toe lage, tot een bepaald bedrag. Dat wordt genoten boven hun traktement. Ik geloof dus niet, dat men kan zeggen, dat het traktement achteruit is gegaan of is blijven stilstaan. Ik meen uit deze cijfers te hebben aan getoond, dat men gerust mag spreken van een behoorlijken vooruitgang van de salarissen van de landmeters. Trouwens ik geloof ook zeker, dat de heeren dit zelf gevoelen. Zij zouden anders wel een anderen toon hebben aangeslagen, dan zij tot nu toe hebben gedaan. Veel zachtzinnig heid immers van de zijde der ambtenaren, wanneer zij meenen Regeering en Kamer te moeten aan het verstand brengen, dat hun salarissen te laag zijn, zijn wij niet gewend.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 42