43
Nu de vraag of ik bereid zal zijn deze traktementen te verhoogen. Veel
verhoogingen wordt in het verzoek door de landmeters tot de Regeering
en de Kamer gericht, niet gevraagd. Er wordt gevraagd een maximum
van 3400 en vooral een spoediger toekennen van de periodieke ver
hoogingen. De heeren landmeters zijn er toe gekomen, om in den laatsten
tijd daarop aan te dringen, omdat de boekhouders en teekenaars bij het
kadaster, die vroeger ook een periodieke opschuiving om de 4 jaar hadden,
deze nu om de 3 jaar verkrijgen. Zij wenschen zich voortdurend te be
roepen op dit antecedent om ook een periodieke verhooging om de 3 jaren
toegezegd te krijgen. Ik herhaal: principieel ben ik er niet tegen. Het
komt mij voor dat een verhooging om de 3 jaren inderdaad billijk is en
hadden wij voortdurend geld gehad, ik zou het ook wel hebben gegeven.
Mijn hart is net zoo goed als dat van den heer van der Gracht, en
klopt even warm voor de landmeters, maar in tegenstelling met de zijne,
is mijn beurs ledig. Ik kan daarom niet anders doen dan den geachten
afgevaardigde antwoorden dat ik den loop der tijden zal afwachten. Worden
die tijden gunstiger voor de landmeters, wat ik hoop, dan zullen zij de
eersten zijn om" die 3-jarige periodieke verhoogingen te krijgen. Een
bepaalde toezegging kan ik den geachten afgevaardigde evenmin doen als
den heer Limburg in de andere Kamer. Moge hij zich tevreden toonen
met de verklaring dat ik welwillend tegenover de heeren gezind ben. Nu
kan ik op dit oogenblik niets toezeggen. Mij te verbinden voor een volgend
jaar waag ik niet. Ik hoop dat ik er toe zal kunnen komen, maar ik wil
volkomen vrij blijven.
De heer van Waterschoot van der Gracht: Ik wil een kort woord
van antwoord tot den Minister spreken. Ik dank hem natuurlijk, dat hij
mijn verzoek in overweging wil nemen, en ik hoop en vertrouw, dat, wanneer
hij de zaak verder nagaat, een volgend jaar met mij zal kunnen medegaan
om de verhooging toe te staan. Een enkel woord over de opmerking van
den Minister, dat ik zou beweerd hebben, dat het gemiddelde traktement
achteruit is gegaan. Dit is niet juist. Ik heb juist gezegd, dat in 1877
het gemiddelde traktement 1954 was en dat het nu ruim 2000 is, een
vermeerdering niet van 27 pet., maar van 21!, pet. van het gemiddelde
traktement.
Iets anders is het, wanneer men gaat spreken over de verhooging van
het maximum.
Wat ik den Minister gaarne toegeef is, dat dit thans 2800 is geworden
en derhalve hooger dan in 1877. Wanneer men dit cijfer alleen neemt,
is volkomen juist wat de Minister zegt, dat het maximum zooveel hooger
is geworden, maar ik sprak alleen van het gemiddeld traktement en dit
is werkelijk niet zooveel verhoogd.