P', EA
V n*
71
Doet men ter bepaling van eene grootheid P niet ééne serie
waarnemingen (hierboven dus ééne serie uit 10 metingen be
staande), maar verschillende seriën, bijv. 3, dan bepalen wij de
meest waarschijnlijke waarde P' en de middelbare fout M in P'
als volgt. Daar men onderstelt, dat alle waarnemingen met
gelijke nauwkeurigheid geschieden, heeft iedere waarneming
eenzelfde middelbare fout m.
Dus ie serie p\ /'2
2e serie p" x p'\ p"
3e serie /"2,p'"„.
Nu is de meest waarschijnlijke waarde voor in de ie serie
waarnemingen:
p'j L---J als wij in de ie serie nx waarnemingen doen.
De middelbare fout M\ in P'x is:
M\ r
V n\
De meest waarschijnlijke waarde voor P in de 2e serie waar
nemingen is:
en de middelbare fout M2 in P'2:
M2
n2
Evenzoo vinden we voor de 3e serie waarnemingen:
P.
~nT'
en M3 r-7
Wij vinden dus 3 waarden P\, P'2 en P'3 voor P, waarvoor
de meest waarschijnlijke waarde is, zooals wij weten, het reken
kundig gemiddelde dier waarden, dus:
p, -f- n\ P' 1 n2 P 2 F n3 P 3
[22 F]
[22]
Zoo ook vinden wij 3 waarden M\M2 en M3 voor M, waar-
22,
Af m
th.
222
22! 2Z2 223 22j -f" n2 n3