88
De candidaat zal in deze blijken van bekwaamheid moeten geven door
het opmeten en in kaart brengen van een hem daartoe aangewezen terrein
en het mondeling beantwoorden der door de examencommissie te stellen
vragen en te maken bemerkingen naar aanleiding van het gemetene.
III. Waterpassen en hoogtemeten.
Kennis van het waterpassen en eenige bekendheid met het barometrisch
en trigonometrisch hoogtemeten.
IV. Inhoudsbepaling.
Het bepalen van de oppervlakte van eenig terrein, zoowel uit de gege
vens van de meting als uit de kaart.
V. Veelhoeksmeting.
Kennis van de meest voorkomende berekeningen en eenvoudige ver
effeningsmethoden bij veelhoeksmetingen.
VI. Driehoeksmeting.
Kennis van de berekeningen, welke voor tertiaire driehoeksmetingen
van het kadaster worden vereischt en van de aansluiting van een drie-
hoeksnet aan punten van hooger orde volgens de methode van conforme
overbrenging van Schols en van parallelle verschuiving van Gleuns.
VII. Projectieleer.
De kennis van de kaartprojectiën, die bij den kadastralen en den topo-
graphischen dienst in Nederlandsch-Indië in gebruik zijn. Eenige kennis
van andere meest voorkomende kaartprojectiën.
VIII. Kaarteeren.
a. Het aanleggen van kadastrale kaarten en het met de meeste juist
heid daarop uitzetten van triangulatie en hoofdlijnen door middel van
coördinaten.
b. Het nauwkeurig samenstellen en met netheid teekenen en beschrijven
van kadastrale kaarten.
IX. Wetten en bepalingen.
a. Bekendheid met de nieuwe kadastrale boekhouding en met de op
het kadaster betrekking hebbende voorschriften.
b. Bekendheid met de voorschriften vastgesteld voor de gouvernements
landmeters.
c. Bekendheid met de ordonnantiën op de in- en overschrijving en
de verponding.
d. Eenige kennis van de algemeene beginselen van burgerlijk recht
nedergelegd in het tweede boek van het Burgerlijk Wetboek.
e. Eenige kennis van de algemeene beginselen der agrarische wetgeving.