go eiland, terwijl de beide andere brigades bezig zijn aan de opneming van Sumatra. Behalve dit personeel zijn nog enkele opnemers werkzaam in Atjeh en Onderhoorigheden, in de residentie Oostkust van Sumatra en op het eiland Flores. Zonder versterking van dit personeel zal het, naar berekening nog on geveer 75 jaar duren voordat men in het bezit is van goede kaarten van de voornaamste eilanden van den archipel; alleen aan de voltooiing van de kaart van Sumatra zou alsdan nog gedurende ongeveer 14 jaren ge werkt moeten worden. Ten einde in die werkwijze de voor de economische ontwikkeling van de buitenbezittingen dringend noodige verbetering te brengen, heeft de Indische regeering voorgesteld den topographischen dienst uit te breiden met twee opnemingsbrigades. De oprichting van die brigades zal slechts geleidelijk kunnen geschieden, omdat het daarvoor noodige personeel bij de opleidingsbrigade moet worden gevormd. Gerekend wordt, dat de eerste brigade medio 1910 zal kunnen wordtn opgericht, terwijl voor de tweede brigade het noodige personeel eerst een jaar later aanwezig zal kunnen zijn. De uitbreiding van het opnemerspersoneel zal geen vermeerdering van het technisch personeel aan de topographische inrichting te Batavia ten gevolge hebben. Wel wordt het echter noodig geacht de directie van den topografischen dienst te versterken door aan den chef van dien dienst een sous-chef, met den rang van kapitein-majoor of luitenant-kolonel, toe te voegen, omdat de thans reeds veel omvattende werkkring van den chef, waartoe ook een voortdurende plaatselijke controle over de brigades behoort, door de voorgenomen uitbreiding te omvangrijk zou worden. Opdat de sous-chef, die uit de kapiteins-brigade-chefs moet worden gekozen, door die benoeming niet in inkomsten achteruit zal gaan, wordt het noodig geacht hem, zoolang hij den rang van kapitein bekleedt, eene toelage toe te kennen van ƒ150 per maand. Voorts wordt voor den chef, met het oog op het gewicht van zijne betrekking eene toelage van 100 per maand noodig geacht gedurende den tijd, dat hij in den rang van majoor of van luitenant-kolonel aan het hoofd staat. Wanneer de geheele uitbreiding zal zijn tot stand gekomen zullen de jaarlijksche uitgaven daarvoor plm. 141000 bedragen. Voor 1910 behoeft slechts gerekend te worden op de uitgaven voor één brigade gedurende een halfjaar, zijnde 33.000, waarmede onderaf- deeling 126 wordt verhoogd.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1910 | | pagina 92