der Gracht zich kweet van zijn belofte om de belangen der
landmeters in de Eerste Kamer te verdedigen (zie Tijdschrift
jaargang 1910, blz. 35 en volgende).
Helaas, Z. Exc. had andere berekeningen gemaakt, welke be
langrijk verschilden van de meer wiskundig juiste van den heer
van Waterschoot van der Gracht. Ook nu bleef de Minister
onvermurwbaar.
Namens 't geheele corps landmeters werd tot den heer van
Waterschoot van der Gracht een dankschrijven gericht d.d.
6 Maart, waarin de erkentelijkheid werd uitgedrukt voor de
waardeerende woorden over de landmeters en voor de pleitrede
voor hunne salarisverbetering door Z.H.E.G. bij de behandeling
van de Staatsbegrooting in de Eerste Kamer uitgesproken.
Ook werd den 2isten Februari een dankbetuiging verzonden
aan den heer Mr. Sm een ge, lid van de 2e Kamer, voor de
welwillende wijze waarop Z.H.E.G. gehoor gaf aan het verzoek
om medewerking tot het verkrijgen eener betere regeling van
de traktementen der landmeters van het kadaster.
Bij beide heeren werden onze belangen ook voor de toekomst
ten zeerste aanbevolen.
De traktementskwestie bleef dus op de baan en al was het
weinige, succes niet zeer opwekkend, er bleef geen tijd om den
moed te verliezen, want intusschen naderde April en was alle
hoop gevestigd op de begrooting voor 't jaar 1911.
Den '3en April van dit jaar werd aan Z. Exc. den Minister van
Financiën een verzoekschrift met uitgebreide memorie gericht
van den volgenden inhoud:
Aan Zijne Excellentie den Minister van Financiën.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen het Bestuur der „Ver-
eeniging voor Kadaster en Landmeetkunde", gevestigd te Amsterdam,
goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 4den December 1887 n°. 23,
dat naar aanleiding van het verzoekschrift van 3 November 1909 om
de gevraagde lotsverbetering der landmeters van het kadaster mondeling
te mogen toelichten, Uwe Excellentie bij schrijven van 15 November 1909,
Afdeeling Kabinet n°. 20, het Bestuur mededeelde, dat daarvoor toen de
gelegenheid ontbrak, doch dat Uwe Excellentie na de behandeling der
Staatsbegrooting het Bestuur zou ontvangen, ten einde de invoering eener
driejaarlijksche opklimming en de verbetering van het minimum en
12