wel onderling, als ten opzichte van de bekende punten in de omgeving, nauwkeurig te kennen. We meten daarom zooveel mogelijk alle grootheden, die in hoofdzaak die onderlinge ligging beheerschen en verzamelen daarmede heel wat meer gegevens dan strikt noodig zouden zijn. Behoudens bij gebleken groote fouten in de richting, maken we van al deze gegevens gebruik, nadat we eerst de gemeten waarden, volgens algemeen aangenomen regels, zoodanig ge corrigeerd hebben, dat aan hun meetkundig verband voldaan wordt en vinden zoodoende coördinaten voor de nieuw te be palen punten in hunne meest waarschijnlijke waarde. Bij driehoeksmeting worden slechts één of meer bases en verder de hoeken gemeten, naderen we de perceelmeting, dan wordt de veelhoeksmeting meer toegepast. Bij het vereffenen der waarnemingen, die ons in steeds ver schillende combinatiën ten dienste staan, doen zich evenveel vraag stukken voor, waarvan de oplossingen in tal van leerboeken behandeld worden; daarbij is gewoonlijk voor de hoeken aan genomen, dat deze voor ieder station van meting bekend zijn in één centraal punt en met getallenwaarden voor de richtingen in ééne zelfde oriënteering. Als terloops wordt daarbij opgemerkt dat het noodzakelijk kan blijken om op sommige stations het meten van hoeken op méér dan ééne standplaats te verrichten, zoodat men de waarnemingen moet herleiden tot één centraal punt en daar oriënteeren, alvorens ze bij verdere berekeningen gezamenlijk te kunnen gebruiken. Men vindt tevens opgegeven welke hulpgrootheden gemeten en welke formules toegepast moeten worden om die herleiding uit te voeren. Over de praktijk van dat werk wordt weinig uitgewijd; toch komen zoowel bij de metingen als bij de berekeningen bijzonder heden voor, die ten volle waard zijn de aandacht er op te ves tigen; we willen daarom het een en ander op dat gebied hier eenigszins uitvoerig behandelen. Het herleiden van richtingen heeft alleen plaats tusschen punten, die tot hetzelfde station van meting behooren en dus zeer kort bij elkaar liggen in verhouding tot de afstanden naar de inge stelde punten. Is bijv. Px (fig. i) de standplaats der waarnemingen en P2 het centrale punt in hetzelfde station van meting en wenscht men 1Ö2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1911 | | pagina 188