185
werkt men geheel onafhankelijk van de meetkundige figuur, die
het vraagstuk in beeld brengt en behoeft niet voor iedere be
rekening door de een of andere beredeneering tot het teeken
van d te besluiten.
De grootheden
e sin <fi
kan men ook grafisch bepalen.
Met behulp van een graadboog zet men n.l. in het punt I\
(fig. 2) de richtingen naar de punten A en naar P2 uit, brengt
den gemeten efstend V3,n P\ Pi 3,3.11 op eene scb.3,3,1, vert>3,nd
houdende met de nauwkeurigheid, die men voor d wenscht te
bereiken; trekt in I\ de richtingen A, evenwijdig aan die in J\
en meet daarna de lengten der loodlijnen uit T\ neergelaten
op de verschillende richtingen in P1 naar de punten A. De ge
vonden lengte voor l kan men dan op de gewone wijze in hoek-
waarde omrekenen, om de overgangen voor de betreffende rich
tingen te vinden; groote nauwkeurigheid of aanmerkelijke tijd
besparing is met deze werkwijze niet te bereiken, zoodat ze maar
zelden wordt toegepast. Het omrekenen van eene lengtemaat
voor l in hoek maat en omgekeerd, het besluiten tot de waarde
van l voor een bepaald aantal secunden of minuten voor d, bij
een bekenden afstand akomt echter gedurende de metingen
veelvuldig voor.
Voor benaderde waarden van d, wordt deze berekening met
hoofdrekenen uitgevoerd, het getal p wordt dan afgerond op
200000, waarbij i sec., of i min. per meter, eene lengte van
1 /200 m.M, resp. 3/io m.M. voor l geeft.
Voor het herleiden van een hoek kan men de richtingen der
beide beenen afzonderlijk overbrengen en daarna opnieuw hun
verschil bepalen of wel den hoek met het verschil der beide
overgangen wijzigen.
Aangaande den graad van nauwkeurigheid voor d, stelt men
als eisch, dat deze gelijken tred moet houden met de nauw
keurigheid, die men bij de hoekmeting noodig geoordeeld heeft
en die op haar beurt vastgesteld is naar de nauwkeurigheid,
die men ten slotte voor de coördinaten der driehoekspunten
verlangt.
Eene gemeten richting mag dus door hare herleiding niet als
minderwaardig te voorschijn komen,