leeren of bij het te loor gaan van al de andere merken op een voudige wijze de plaats eener nieuw gebouwde spits en nieuw aangebrachte merken te bepalen. Daarmede krijgt men bij een torenpunt gewoonlijk een reeks van punten, waarvan gegevens voor de onderlinge ligging gevraagd worden; de daarvoor noodige bewerking in haar geheel noemen we het centreercn van het station, koor de punten op den toren, die zoodanig gelegen zijn dat hunne onderlinge ligging in richting en afstand door directe meting te bepalen is, desnoods door tusschenkomst van een hulp- punt, is aan deze meting als de meest nauwkeurige de voorkeur te geven. Daarvoor komen gewoonlijk alleen in aanmerking de punten, die op denzelfden omgang of op het platform van den toren ge legen zijn; naast deze punten hebben we er ook op andere plaatsen o.a. steeds het vastleggingsmerk onder aan den toren, bedoeld hiervoren op blz. 191, dat we verder Vastlegging 1 zullen noemen. Bij sommige torens bestaat gelegenheid om Vastlegging 1 te projecteeren tot op de hoogte der andere punten n.l. wanneer het bouwwerk loodrecht opgetrokken is, zoodat bijv. bij het platform horizontaal een bord aangebracht kan worden, dat de projectie van Vastlegging 1 kan opnemen g'ewoonlijk echter neemt de omvang van het bouwwerk aanmerkelijk af naarmate men hooger komt, zoodat van projecteeren der Vastlegging 1 geen sprake kan zijn is dit wel het geval, dan kan na projecteering ook de ligging van dit punt ten opzichte van de andere punten door directe meting van richting en afstand bepaald worden en zou daarmede de cen treering van het station kunnen afloopen. Voor projecteering van een punt, bijv. Vastlegging 1, tot op eene aanzienlijke hoogte boven den grond, zooals de balustrade van het platform van de toren, gaat men te werk als volgt: Men zoekt in de nabijheid van den toren voor opstelling van den theodoliet 2 standplaatsen waar: i°. Vastlegging 1 en de plaats, waar ten naastenbij de projectie zal terecht komen, beiden te zien zijn; 20. de hellingen naar de balustrade met den kijker bereikt kunnen worden, waarbij 40 a 45 graden wel de uiterste grens is, en 30. de richtingen naar Vastlegging 1 onderling een hoek tusschen 70° en iio°, zoo dicht mogelijk bij 90°, maken. ig2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1911 | | pagina 198