van een theodoliet en met de stelschroeven de bovenste punt van den staaf volkomen vertikaal boven de onderste punt en brengt men daarbij de beide niveau's tot inspelen, dan weet men ook omgekeerd dat de staaf vertikaal staat als later de beide niveau's tot inspelen gebracht worden en dat men dan van den beganen grond de bovenste punt van den loodstaaf mag instellen, als in de vertikaal van het punt op den toren, waarop de onderste punt rust. Bij de verkenning eener centreering zal men spoedig kunnen beoordeelen of het projecteeren van een of meer punten.de cen treering vereenvoudigt. We kunnen dat onderwerp hiermede als afgehandeld beschouwen. In de meeste gevallen zal de bepaling van Vastlegging i en van den top der spits (gewoonlijk het Centrum) ons noodzaken om door middel eener driehoeksmeting langs indirecten weg tot de kennis der centreeringselementen te geraken. We zullen hier een voorbeeld van eene locale driehoeksmeting uitwerken. Stel we hebben als station van meting een toren met 2 om gangen, een ter hoogte van 15 M., dén tweede op 30 M. en daarboven nog eene spits van 5 Meter; onder in het metsel werk, ongeveer 2 M. boven den beganen grond, is een merk ingegoten, de Vastlegging 1, tot behoud van het driehoekspunt; in de vloer van den ien omgang is een bout aangebracht, Vast legging 2, ten behoeve van ev. later op die hoogte te verrichten metingen op den 2en omgang zijn op twee pijlers, I\ en I\, de hoofdrichtingen naar de omgelegen driehoekspunten gemeten; ter zijde van deze pijlers, die na afloop der metingen verwijderd moeten worden, zijn 2 bouten in het gedeelte metselwerk van de spits, (Vastleggingen 3 en 4) aangebracht, terwijl de stang in den top van de spits als Centrum van het station is aangenomen. Gevraagd wordt de onderlinge ligging van al die punten op den toren vast te stellen in het hoofddriehoeksnet. Bij het begin der metingen van hoofdrichtingen in I\ en F\ hebben we richting en afstand naar Vastl. 3 en naar Vastl. 4 bepaald daarmede zijn we gewaarborgd dat de gemeten hoofdrichtingen steeds te gebruiken zijn, al zouden tijdens de metingen de pijlers ook bij toeval of met opzet verdwijnen, in welk geval we de waar nemingen kunnen vervolgen in eene nieuw aangenomen punt, als we de plaats daarvan weer ten opzichte der vastleggingen bepalen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1911 | | pagina 203