198 De onderlinge ligging van I\ en P2, ter weerszijden van de spits gelegen, kunnen we in richting en afstand bepalen met een Hulppunt; voor controle nemen we twee Hulppunten Hx en Z/2, welke kunnen bestaan in eene naald op eene tijdelijke opstelling, zooals een driepoot. We zoeken nu op den beganen grond twee standplaatsen, ge schikt voor opstelling van het statief met theodoliet; de afstand der beide standplaatsen, die we door fijne merken op piketten in den grond nauwkeurig aangeven, moet als basis der locale drie hoeksmeting te meten zijn; uit ieder der Basiseindpunten moeten voor ons geval in te stellen zijnhet andere Basiseindpunt, Vast legging 1, Vastlegging 2, Pijler 1 en Centrum. De hierbij voor komende hellingshoeken moeten met den kijker te bereiken zijn. Voor verbinding van het locale driehoeksnet met het hoofddrie- hoeksnet bepalen we bijv. in Pijler 1 de richtingen naar de beide Basiseindpunten ten opzichte van eene hoofdrichting A. Nemen we nu aan dat de centreeringsmetingen verricht zijn en dat de uitkomsten voor de noodige gegevens waren, zooals we die in kolom 2 van den Verzamelstaat voor de richtingen en in kolom 6 onderstreept, voor de logarithmen der gemeten afstanden ingevuld hebben en voeren we daarmede de verdere berekening uit.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1911 | | pagina 204