2°. kunnen we den invloed grafisch bepalen, door ter weers
zijden van de beide beenen van een hoek van 250 op groote
schaal loodlijnen uit te zetten, waarvan de lengte overeenkomt
met de lineaire waarden van 3" op afstanden van den Pijler tot
de basiseindpuntentrekken we door de toppen dezer loodlijnen,
lijnen evenwijdig aan de beenen van den hoek, dan vinden we
in het snijpunt dezer evenwijdige lijnen de andere ligging van
het punt P en kunnen in die figuur de verschuiving van dat
punt uitpassen.
meting der hoeken aan de basis op de ligging der torenpunten,
grooter wordt naarmate de tophoek tot o° of i8o° nadert en de
basis verder van den toren verwijderd is.
Voor ieder bizonder geval kan men dus nagaan met welke
nauwkeurigheid de basishoeken gemeten dienen te worden, men
kan beginnen naar een tophoek tusschen 20° en 1600, bij voorkeur
zoo dicht mogelijk bij 90°, te zoeken. Uit de omstandigheid dat
de richtingen in de basiseindpunten naar de torenpunten onderling
weinig afwijken en verondersteld mogen worden even nauwkeurig
gemeten te zijn, zal eene mogelijke fout in de basishoeken zich
het meest doen gevoelen op de afstanden der torenpunten tot de
basis, terwijl de onderlinge ligging der torenpunten, waarom het
ons toch in de eerste plaats te doen is, ongerept te voorschijn komt.
Voor de lengte der basis NO Z W werd eveneens de log. af
stand gefingeerd. Heeft men de basiseindpunten zoo nauwkeurig
mogelijk op de standplaatsen aangeduid, bijv. door schroeven met
boringen in piketten en is hun afstand op effen bodem direct te
meten, dan zal het gebruik van een stalen meetband voldoende
uitkomsten geven. Eene basis tot bijv. 100 M. zal men met de
noodige zorg tot op een nauwkeurigheid van 1 c.M. kunnen
bepalen. Eene fout in deze meting plant zich evenredig over het
geheele driehoeksnet voort en zal zich dus op de zooveel kortere
afstanden van de torenpunten onderling, tot onderdeelen van
1 m.M. bepalen.
Is de onderlinge afstand der basiseindpunten niet direct te meten
met een meetband, dan kan men den afstand door hoekmeting
bepalen. Men bezigt daarbij een baak, waarop in rechte lijn drie
punten A. M en B zijn aangegeven; stelt de baak zelve hori
zontaal en loodrecht op de richting der basis, zoodanig dat het
2Ó§
1. j:i. u j i- 13 r-j
CL öpilll^L Uli CLl 111 11CL UUg, UcLL UC 111V1UCU Vctil 1UULC11 111 UC