in ons stelsel is de richting' AP2 naar het gemiddelde der beide
uitkomsten genomen, dus o°22'$2'\ waarna wede metingen in P2
orienteeren.
De log. afstanden in kolom 6 van staat i kennen we uit gemeten
lengten of uit de driehoeken in staat 2in staat 4 berekenen we
nu met behulp der richtingen en afstanden de coördinaten der
verschillende punten, welke coördinaten in staat 5 voor de bere
kening van richting en afstand in centrum naar al de torenpunten
dienst doen.
Met deze uitkomsten zijn we tot de centreeringselementen ge
komen, die we in staat 6 overnemen.
Nadere omschrijving van de staten 2, 4 en 5 mag wei als
overbodig achterwege blijven.
In kolom 2 van staat 6 is ons voorloopig de richting in centrum
naar Toren A nog niet bekend; we hebben thans gegevens om
de richting P1A aaar het centrum over te brengen; onder no. 5
in staat 3 vinden we voor den overgang -j- 693", waardoor die
richting in centrum wordt: o°ii'33".
Is ons station een bekend driehoekspunt bijv. van de Rijks
driehoeksmeting en is de richting Centrum- Toren A bekend,
bijv. als 75°2'5o",5", dan kunnen we de uitkomsten kolom 2 van
staat 1 orienteeren in het stelsel dier driehoeksmeting, zooals dat
in kolom 3 geschied is.
Een platte grond van den toren met de ligging der torenpunten
en eene schets van de locale driehoeksmeting zijn in fig. 4 en 5
als overzicht van de uitgevoerde metingen aan de berekening
toegevoegd.
Jos Bingen.
(Wordt vervolgd)
ill