250
aan het werk te houden, maar hem tijdig kan vervangen door
jeugdige krachten.
Onze werkgever «de Staat» heeft van zijn bevoorrechte positie,
door het bestaan van het pensioenfonds, gebruik gemaakt door
te bepalen dat bij de dienstvakken Waterstaat, Posterijen en
Telegrafie en andere, de ambtenaren ontslagen worden, wanneer
zij 65 jaar zijn geworden.
Onder verwijzing naar het boven gereleveerde meen ik het
onbegrijpelijk te mogen noemen dat die maatregel niet geldt bij
de ambtenaren van het kadaster en dat zij pas ontslagen worden,
wanneer zij 70 jaar zijn geworden, dat is bijna zonder uitzonde
ring totaal ongeschikt voor het werk, waartoe zij zijn aangewezen».
Gaan dus de belangen van het kadaster en van het Rijk vol
komen samen wat betreft de deugdelijkheid van het werk, voor
het Rijk zou een pensioneering op 65-jarigen leeftijd een zeer
groote besparing meebrengen.
Door die pensioneering zouden achtereenvolgens ontslagen wor
den in:
5915
3
1
16 ambtenaren
31 ambtenaren
56 ambtenaren
6
4
7
5
9
4 en in
1, dat is de laatste van de
oudere groep landmeters
die in December 1895
in dienst waren.
Deze ontslagen ambtenaren met een salaris van ƒ3200 'sjaars
worden vervangen door anderen, die gedurende hun eerste 5 dienst
jaren zullen verdienen 3 y^/ 1200 -f- 2 XX 1400 6400, of ge
middeld per jaar ƒ1280.
De besparing voor den Staat wordt dus per persoon en per jaar
3200—1280 of1920, zoodat de begrooting ontlast zou worden in:
1912 met 6 XX !92° "520
8 X
1912
1913
1914
1916
1922
1923
1924
1925
1926
4
15
8
9
12
1917
1918
1919
1920
1921
1927
1928
1913
1914
1915
1916
11 X
12 X
16 X
Totaal ie-
15360
21120
23040.
30720
-5e jaar 101760