252 heeft gemeend, dat die gunstige bepaling aan allen zou ten goede komen. Dat is echter niet het geval. Ieder, die de beweging van 1892 1896 heeft gevolgd, weet, dat niet alle landmeters van die gunstige bepaling zullen genieten en dat juist zij weer de mis- deelden zullen zijn, wier onhoudbaar slechte promotie aanleiding gaf tot die beweging. Waar het belang van een dienstvak gebaat wordt door een regeling, waarbij alle ambtenaren gelijk behandeld worden, daar moeten de belangen van het dienstvak en van de ambtenaren ook samen gaan in een streven om dat maximum van ƒ3200 toegekend te zien aan alle landmeters, zoodra zij 30 dienstjaren hebben. Al mogen de kosten van zoo'n maatregel niet gering zijn, ze zijn veel kleiner dan de voordeelen door de vervroegde pen sioneering en omstreeks 1922 zullen de meerdere kosten niet meer voorkomen. Door het toekennen van 3 2 00 salaris aan allen, die jo dienst jaren hebben, zullen behalve de oudste 15 landmeters nog 3200 krijgen in 1912 35 landmeters 1917 o landmeters 1913 2 1918 15 1914 -j-9 1919 6 waarbij de laat- 1915 3 ste van de oudere groep, die in 1916 i December 1895 in dienst waren. Het nadeel voor den Staat wordt dus per persoon en per jaar ƒ3200ƒ3000 of ƒ200, zoodat de begrooting belast zou worden in 1912 met 35 X 200 7000 33 X 45 X 46 x Totaal ie5e jaar ƒ40200 Aan het slot van mijn beschouwingen gekomen moet ik nog opmerken dat die bijna een jaar oud zijn en dat ik er over heb nagedacht hoe ik ze op de beste wijze zou kunnen onderwerpen aan het oordeel van medestanders, 1913 6600 1914 42 x 8400 1915 9000 1916 9200

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1911 | | pagina 258