326
werden gelijke opmerkingen gemaakt als voorkomen in de Voorloopige Ver
slagen betreffende de laatste begrootingen. De wensch naar gelijkstelling
met de Rijksklerken bij de registratie, dien de belanghebbenden herhaaldelijk
hebben kenbaar gemaakt, is tot dusverre steeds door den Minister afgewezen.
Voor de billijkheid van dit verlangen meenden enkele leden een argument
te kunnen putten uit hetgeen de Minister in noot (r i) van den toelichtenden
staat opmerkt aangaande gelijkheid van bezoldiging der inspecteurs der directe
belastingen en die der registratie. Waarom zou niet voor de ondergeschikte
ambtenaren gelden wat de Minister billijk acht voor de inspecteurs?
Voorts werd nogmaals aangedrongen op aanstelling op 21-jarigen leeftijd.
In 1909 is wegéns gebrek aan surnumerairs een oproeping gedaan van
Rijksklerken, die zich beschikbaar wilden stellen voor de waarneming van
een kantoor der 4de of 3de klasse. Sommige klerken, die voor zulk een
waarneming in aanmerking wenscliten te komen, zijn, naar men meende
te weten, voorbijgegaan, omdat zij gehuwd waren en dat, terwijl zij bij
hun beschikbaarstelling de verklaring hadden gevoegd, dat hunne echt-
genoote hen eventueel niet zoude vergezellen naar de aan te wijzen
tijdelijke standplaats, doch gedurende de waarneming bij familie zoude
vertoeven. Eenige leden vroegen, wat de reden is geweest voor deze
achterstelling van gehuwde ambtenaren bij ongehuwden.
Door sommige leden werd 's Ministers aandacht gevraagd voor een adres,
tot hem gericht door vertegenwoordigers van verzekeringsmaatschappijen,
waarin deze zich beklagen over de concurrentie, hun aangedaan door
ambtenaren bij de administratie der belastingen. In het bijzonder wezen
zij op de daarin voorkomende opmerking, dat wanneer belastingsambtenaren
zich bezighouden met het bezorgen van assurantiën, hypotheken enz.,
aan dezen bezwaarlijk de kennisneming kan worden toevertrouwd van
balansen van naamlooze vennootschappen, het verzekerings- of hypotheek-
bedrijf uitoefenende, stukken, die echter met het oog op de bedrijfs
belasting moeten worden overlegd. Welke waarborg bestaat er, dat bedoelde
ambtenaren van de in die balansen voorkomende cijfers geen gebruik
zullen maken in de uitoefening van hun eigen concurreerend bedrijf?
Men zou gaarne vernemen, of de Minister bereid is om aan de ambtenaren
het uitoefenen van nevenbedrijven, als bovenbedoeld, te verbieden.
VIde Afdeeling.
Kosten van de administratie van het zegel, de registratee, enz.
Art. 38. Herhaaldelijk worden klachten vernomen over het onvoldoend
aantal landmeters; zij die de hulp dezer ambtenaren noodig hebben,
moeten dikwijls zeer lang wachten. Dit gebrek aan krachten maakt een
te vreemder indruk, waar het bekend is, dat velen, die zich voor het