73
daarvan het punt. Correspondeert het gegeven /argu
ment met de functiewaarde op de ^-schaal, dan bepaalt
eind-
dit argument het ^eg.jn punt van het /segment en wordt de
onbekende gevonden als bij het punt van dat segment
behoorende.
Voorbeeld: x 18.22 komt in den normaalvorm
3 22 32
of log (2 log) 2 - log 18 - (2 log) 3. De hier te gebruiken
schalen hebben bij eenzelfde lengteëenheid xlog x en g
(y) -= (2 log) v. Van de twee gegevens op de schaal voor (2 log) y
wordt het segment bepaald door 3 als eind- en 2 als beginpunt,
daar 2 log 3 2 log 2. Op de log ^-schaal komt 18 tegen 3immers
18 en 3 staan in hetzelfde lid der normaal geschreven vergelij
king, worden slechts gescheiden door het teeken, of de breuk-
streep, voorgesteld door de scheidingslijn der schalen. Men
leest x af als correspondeerende met 2 op de (2 log) jy-schaal.
Voorbeeld: Van A B C ia a j m, b 9 m en A 16° 40'.
Gevraagd B.
sin B ^-sin 160 40', f(x) \ogx en g (jy) log sin y. Het
argument 160 4o' wordt correspondeerend gesteld met het argument
7 der log-schaal. Tegenover 9 der log-schaal staat op de log
sin-schaal het argument 2i°40B.
a en b. Zijn nu van de vier argumenten X\, x2, jVi en y2
er drie gegeven, zoodanig, dat de eenig mogelijke rangschikking
bijv, X\ a, yi c, y2 b zij, dan voldoet de onbekende aan
de vergelijking in den normalen vorm:
Aa)—i M 2) g (S)1
In het bijzonder geval, dat g{y)=/{y), d.w.z. dat de beide
schalen congruent zijn, kan onder behoud van den normalen
vorm de vergelijking (1) enkel herleid worden door verwis
seling in de (rekenkundige of meetkundige) evenredigheid van
de twee uiterste termen tot
f\b)—g{c)=/(pc2)—g{d) indien g(c) <g(a)
en tot g (a) =/(b) g(c) g<g(c)
I /v-»0